vrijdag 27 juli 2018

intensieve zorgen – 1


Je maakt wel wat mee na een zwaar ongeluk. Het is een heel avontuur, veel is nieuw en nog meer wórdt het. Spannend! Je staat een tijd buiten het gewone leven. Je moet, terwijl al de rest zijn gang gaat, zien te óverleven. De wereld verschrompelt tot een enge gang. Een koker. Een visie op een tunnel. Ook al blijf je de eerste weken aan dat bed gekluisterd, je beweegt je voort naar het licht waarvan wordt gezegd dat het aan het eind schijnt. Daar ergens – daar ga je toch van uit – zal het perspectief opnieuw wijder worden, zal je kunnen terugkeren naar wat je gewoon was. Naar al die gewone en uitgewoonde dingen en handelingen waar je je nooit tevoren vragen bij had gesteld omdat dat niet aan de orde was – alles ging vanzelf. Zoals gaan, bijvoorbeeld.

De eerste twee, drie weken had ik dus wel – tussen het aanvankelijke ijlen en de paniek door, en zodra ik besefte dat ik wel moest aanvaarden wat er was gebeurd – heel wat te vertellen, zo leek me. Maar ik kón het niet opschrijven. En daarmee bedoel ik: dat ik de fysieke, motorische handeling van het schrijven en het handhaven van de concentratie die daarvoor nodig is niet kon bewerkstelligen. En toen ik het wel weer kon, bleek ik geen ideeën meer te hebben. Ik was intussen verzadigd geraakt van al die nieuwe indrukken; de hevigste impressies hadden zich als eerste aan mij gepresenteerd, zodat al wat volgde maar gewoontjes leek; het luie ziekenhuisbestaan en wellicht ook de medicatie hadden mij versuft; ik was mij beginnen te schikken naar het lome ritme van de dagen (en nachten). Comfortably numb. Ik was geen buitenstaander meer, wat je als observator toch wel moet zijn. Bovendien was een merkwaardige psychohygiënisch proces in werking getreden: al die observaties die mijn halfwakkere-halfverdoofde geest van de eerste twee, drie weken in beslag hadden genomen, begonnen te vervagen. De heftigheid van hun impact vernevelde, de dingen die ik had meegemaakt werden minder reëel. Ik begon te vergeten. Nu besef ik dat dát waarschijnlijk eigen is aan het genezingsproces: het vergeten van het trauma en van de grote, onrustbarende onbekendheid waarin dat trauma je heeft gestort.

Zo viel het plan om verslag uit te brengen over mijn twee maanden durende ziekenhuisverblijf in duigen: het verslag van dag tot dag is er niet gekomen, en nu is het te laat. Of toch niet helemaal? Ik wil er alsnog een aanzet toe geven – al was het maar om niet alles in een onwerkelijkheid te zien oplossen. Als ik en passant ook voor anderen interessante observaties niet verloren laat gaan, dan is dat meegenomen.