maandag 13 maart 2017

geen verloren tijd 110


I:922-932

Samen met Andrée op weg naar Les Creuniers zingt Marcel de lof van Albertine. Hij hoopt dat Andrée, wier fijngevoeligheid hij hoog inschat, het nodige zal doen om de relatie tussen hemzelf en Albertine te helpen bewerkstelligen. Maar, zo overweegt Marcel, misschien wekt Andrée alleen maar de schijn fijngevoelig en tactvol te zijn – een tact die zich bijvoorbeeld uit in haar onwil om het kwaads dat over hem wordt gezegd voor hem te verzwijgen. Misschien heeft zij niet écht een goede inborst, waardoor zijn verliefde bespiegelingen bij haar une colère opwekken, bien cachée d’ailleurs, et contre laquelle par délicatesse elle luttait peut-être elle-même (923:26-29).

De aanblik van Les Creuniers doet Marcel niets. Hij verwijlt met zijn gedachten nog te zeer bij de ontnuchtering die hij bij het spelletje ‘furet’ heeft ondervonden.

Marcel is na de tête-à-tête met Andrée zeker van zijn stuk: Je savais maintenant que j’aimais Albertine (925:19). Alles, bijvoorbeeld zijn kamer, bekijkt hij nu door haar ogen en alles krijgt over zich de glans van zijn liefde voor haar. Maar, zo voegt hij er aan toe, ma conception de l’amour était devenue différente (925:22-23). Het gevoel verliefd te zijn vindt hij nu belangrijker dan er gevolg aan te geven en over te gaan tot een liefdesverklaring. Het plaisir subjectif is in zijn ogen, of naar zijn gevoel, belangrijker dan de réalité extérieure (925:28) – en het komt hem voor dat het dit ‘subjectief genot’ ten goede zal komen als hij Albertine niet op de hoogte brengt van zijn gevoelens voor haar. Tot zolang kan zij genieten, denkt Marcel, van ce vague délicieux, riche de surprises attendues, qui est le romanesque (927:8-9) of, in de vertaling: ‘dat verrukkelijke onbestemde (…), rijk aan verwachte verrassingen, van een romantisch avontuur’. Verwachte verrassingen… Tiens tiens. Wat steekt daar allemaal achter? De verwachte verrassingen van een romantisch avontuur… Zegt dit iets over ons verslingerd zijn aan lectuur, ook al kénnen wij eigenlijk vaak al op voorhand de afloop van die enkele verhalen waartoe het hele menselijke reilen en zeilen te herleiden valt?

De nieuwe opvatting over de liefde, als zou de droom belangrijker zijn dan de implementatie, is de reden waarom Marcel in de eerstvolgende week Albertine niet opzoekt. Integendeel: Je faisais semblant de préférer Andrée (927:11). De aanvangsfase van de liefde wordt op die manier een wreed spel van veinzerijen en schijnbewegingen, zeker als een derde, niet-neutrale partij, in dat spel wordt betrokken. (Andrée is niet-neutraal omdat ze zelf niet ongevoelig is voor Marcels charmes.) Dat spel is een pijnbank waarop het gelijktijdige verlangen om nabij te zijn en de wil om een afstand te bewaren omdat je weet dat die afstand noodzakelijk is om de begeerte aan te zwengelen, wordt aangeschroefd tot een schier onhoudbare spanning die het onderscheid tussen waarheid en leugen zwaar op de proef stelt. Zo maakt Marcel Andrée wijs dat hij Mme Bontemps, de tante van Albertine met wie hij, via Elstir, kennis wil maken om zo dichter tot bij Albertine te kunnen komen, maar een espèce de folle vindt (928:21).

Van een volgende scène zijn behalve Andrée en Marcel ook Octave en Albertine de protagonisten. Albertine vervoegt zich diabolo spelend bij het gezelschap. Zij meent te weten dat Mme de Villeparisis een verzoek heeft gericht aan de burgemeester om het diabolo spelen te laten verbieden omdat ze er een tegen haar gezicht gekregen. Volgens Andrée is Madame de Cambremer hetzelfde overkomen, maar zij heeft geen klacht ingediend omdat zij haar lot van door een diabolo getroffene draagt met de waardigheid van een ware aristocrate, une femme du monde, terwijl Mme de Villeparisis une arriviste (930:40-41) is.

Exeunt Andrée en Octave. Albertine maakt van dit onverwachte en wellicht onverhoopte alleen-zijn gebruik om Marcel te laten weten dat ze een haarlok speciaal voor hem draagt op de wijze waarop ze hem draagt. Niemand weet dat, dus kan gesteld worden – zo overweegt Marcel – dat die haartooi avait pour but, caché à tous, de me plaire (932:3-4). Marcel ziet hoe, door deze bekentenis, Albertines wangen, qui souvent paraissaient pâles (931:6), étaient arrosées d’un sang clair qui les illuminait (931:7). Het hek gaat helemaal van de dam wanneer Albertine laat weten dat ze deze avond in Marcels hotel komt logeren omdat ze ’s morgens vroeg naar haar tante, Mme Bontemps, vertrekt. Marcel kan, wat haar betreft, de avond op haar kamer komen doorbrengen.

Marcel kan zijn geluk niet op. Het hele hotel, tot nu toe een verzameling van stomme voorwerpen, wordt een uitbundig het nakende genot uitzingende samenzwering. Onze jonge vriend wordt bekropen door un sentiment inconnu de toute-puissance, et d’entrer enfin dans un héritage qui m’eût de tout temps appartenu: hij staat op het punt ‘eindelijk’ een erfenis in ontvangst te nemen waarop hij altijd al aanspraak heeft kunnen maken, ‘die [hem] van oudsher toekwam’. Ah ja?, op grond waarvan?


De vorige afleveringen van deze Proust-lectuur zijn hier te lezen: Rechercheur.