donderdag 29 oktober 2015

vierenvijftig 18



22 oktober 2015

donderdag

Een mistroostige, mottige, miezerige ochtend. Het is nog donker wanneer ik naar het station vertrek. Ik kan een persoon die achteloos midden op het fietspad loopt maar ternauwernood ontwijken. Ik maak bijna een impulsieve kwaaie opmerking maar doe het niet omdat het een allochtoon is. Wat verderop staat fotograaf Peter De Bruyne, bekend van zijn wazige foto's, haarscherp voor het verkeerslicht te wachten. Hij steekt een paraplu op maar merkt dan dat het daarvoor te weinig regent, en trekt zijn paraplu dan maar weer dicht. Hij heeft een rode muts op zijn hoofd en op zijn rug een rugzak waarvan een vakje niet gesloten is. Ik steek het voorlicht op mijn fiets aan omdat het nog te donker is om zonder licht te fietsen. Zoals de jongeman die ik vlakbij het station kruis en die met een helse vaart op mijn kant de flauwe fietspadbocht neemt zodat ik, ten tweede male tijdens deze korte rit, bijna tegen iemand aan rijdt. Op het stationsplein staat het eerste skelet van het ijssculpturenpaleis  al overeind. Op de trap naar het perron moet ik als een zalm tegen de stroom in een lading de trap afdalende studenten trotseren. De meesten doen geen moeite om mij te ontwijken en botsen tegen me aan. Ik denk aan het bericht vanmorgen, over depressieve studenten. Eén op vijf volgens De Standaard, één op zeven volgens de VRT. Nu ja, het is hoe dan ook veel. Ik vraag me af hoeveel studenten er indertijd samen met mij depressief waren – want dat was ik ongetwijfeld een tijd, alleen kreeg het toen nog geen naam. En van de weeromstuit denk ik dan weer aan de brief die mij gisterenavond zo’n verdriet deed. Neen, deze dag is niet goed begonnen. ¶ En dan, vlak voor het binnenrijden van het station Gent-Sint-Pieters, komt de conductrice mijn wagon binnen. Een werkelijk stralende glimlach. ‘Goedemorgen, mag ik uw vervoersbewijs, alstublieft.’ ‘Goeie morgen,’ antwoord ik. ‘Ja, maar zo'n goede morgen is het niet,’ zegt zij, naar het grijze buiten wijzend met haar open ogen. ‘Dat is waar,’ antwoord ik, ‘maar met uw glimlach wordt het al meteen heel wat beter!’ ¶ Een vader moet zich door zijn kind niet laten zeggen wat zijn rechten zijn. ¶  Vorige week schreef ik hier dat de notie van ‘doelstelling in het leven’ nauw samenhangt met de relatie tussen individu en gemeenschap, dat in een geatomiseerde ‘samenleving’, zoals we die nu kennen, het veel minder evident is om voor zichzelf een doelstelling te formuleren. Een vergelijkbare idee las ik gisteren bij Jonathan Franzen, in diens zogenaamde Harper’s-essay (in De kunst van het alleenzijn), waarin hij onderzoekt welke weerslag het uiteenvallen van de samenleving op de romankunst heeft. Dit zou ik graag verder uitwerken. ¶ (...)