maandag 6 februari 2012

mijn woordenboek 353

AQUARIUM

a.
Zie: APPARTEMENT.

b.
Meester Erik Vanthuyne van het tweede studiejaar had in zijn klas op de vensterbank een aquarium staan – maar er zat niets in: geen water en ook geen vissen. Gewoon de glazen bak, zonder meer. En daarin was het dat ei zo na de pennezak belandde die ik, getergd, naar ‘Tuute’s’ hoofd had gemikt. ‘Tuute’ was Vanthuynes bijnaam. Hij had me, na een belachelijk babbelincident, vooraan op een stoel gezet en stond me nu ergens halverwege de klas uit te lachen. Te treiteren, zeg maar – het werkte danig op mijn rechtvaardigheidsgevoel, zeker ook omdat ik moet hebben aangevoeld dat de straf niet in verhouding stond met het vergrijp. Toen het me te veel werd, sprong ik van de stoel en het was toevallig de pennezak van Danny Devriese die binnen bereik lag. Ik miste mijn doel compleet: het projectiel suisde zeker drie meter naast de treiterende kop, vervaarlijk in de richting van het droge aquarium.

De herinnering aan dit wapenfeit, dat mij op uitsluiting kwam te staan, heeft er altijd voor gezorgd, samen met de verwijzing in het eerste deel van dit lemma, dat het voorwerp, het ding, zelfs het woord ‘aquarium’ bij mij altijd een negatieve connotatie heeft opgeroepen. Ik hou ten enenmale niet van siervissen, niet van wuft tropisch-gestreepte exemplaren noch van dolgedraaide goudvissen die met hun dwaze, lege blik de binnenwand van hun bokaal verkennen en verkennen en verkennen. Ik hou niet van aquaria – en van terraria al evenmin!