dinsdag 31 augustus 2004

Uit het nieuws

De olieprijzen beginnen te zakken na eerst recordhoogten te hebben bereikt. Laatste rechte lijn naar de Amerikaanse presidentsverkiezingen? In Het aanvalsplan, over Bush & C°, suggereert journalist Ben Woodward in elk geval dat er akkoorden werkzaam zijn tussen de VS en Saudi-Arabië om de koersen te manipuleren in functie van de vereiste spanningsopbouw met het oog op 2 november. Het is zo doorzichtig allemaal, maar wat doe je? Je loopt naar de pomp en tankt hem nog eens vol. En ondertussen beweert weerman Frank Deboosere in de Humo dat het allemaal nog wel in orde komt met het broeikaseffect als we allemaal maximum negentig rijden. Bizarre paradox toch, zegt hij, verwijzend naar het blokrijden op de snelweg, dat als we met z’n allen individueel trager rijden, dat we dan collectief sneller op onze bestemming aankomen. Tja. Moet er nog zand zijn?

Filedeuntje

De huisstijl van VRT-Radio 1 is omgeturnd. Flashy jingles die zo uit een loungebar lijken geplukt, moeten ons vlotjes door de dag helpen en ons vooral niet de indruk geven dat we actief aan het luisteren zijn. Zelfs achter de oeverloze opsommingen van files in het verkeer, de zogenaamde ‘Verkeersinformatie’, zit nu een deuntje. Wat daarvan de bedoeling is mag Joost weten, maar op de een of andere manier stemt het mij onbehaaglijk. Op een later nog door cultuurfilosofen te duiden, redelijk onsubtiele manier wordt hier de verkeersellende genormaliseerd, geïnstitutionaliseerd zelfs. (Ik weet het, dit klinkt te zwaar voor wat het maar is, maar men dient alert te blijven, ook – vooral – bij de kleine dingen.)

Mijn woordenboek (20)

AANKONDIGEN
Vermijd zoveel mogelijk een resultaat van je werkzaamheden in het vooruitzicht te stellen. Er kan zoveel gebeuren… Een aankondiging is vaak een vruchteloos aangewend lapmiddel om zichzelf alsnog tot grootse prestaties te dwingen. Die negatieve connotatie van overmoed straalt hoe dan ook altijd ook een beetje af op het aankondigen van iets heuglijks, een huwelijk bijvoorbeeld. Over het trotse en blije ‘Wij gaan trouwen’ hangt altijd een schaduw. Wie de aankondiging ontvangt zíet die schaduw, voelt iets van meewarigheid, maar besluit solidair alleen maar oog te hebben voor de glans en schittering die de aankondiging fier en onbezonnen uitstraalt.

vrijdag 27 augustus 2004

Operationele winst

De quote die ik gisteren in de rubriek ‘Uit het nieuws’ overnam over de ‘operationele winst’ van de bank Fortis heeft – hoeft het gezegd – uiteraard te maken met mijn absolute aversie voor alles wat met banken, behalve de Triodosbank, te maken heeft: omdat ze als verzekeraars elke cent drie keer omdraaien alvorens iets uit te betalen; omdat ze op een spaarrekening amper genoeg rendement uitkeren om de inflatie bij te benen; omdat ze je een half leven lang aan zich weten te binden met leningen; omdat ze voor voor- en nadelen een verschillend lettertype gebruiken in de contracten; omdat ze van hun gebouwen bunkers maken en de oude mensen naar het selfbanken jagen, ongeacht of die daar ook maar iets van begrijpen; omdat ze hun eigen personeel schofferen en slechter behandelen dan een plantageboer zijn slaven. Enzovoort, ik kan wel een tijdje doorgaan. En dat alles onder dat schijnheilige mom, de vrucht van een zéér bestudeerde image building. Ik citeer uit een kunstcatalogus bij een tentoonstelling die mede door Fortis werd gesponsord, in Rotterdam, een jaar of drie geleden: ‘Als grootste financiële dienstverlener in de Benelux ondersteunt Fortis Bank deze tentoonstelling en bevestigt daarmee de hechte band die ook op cultureel gebied tussen België en Nederland bestaat.’ Neenee, het gaat niet om economisch expansionisme, een Belgische bank die ook in Nederland voet aan de grond wil krijgen: het gaat om een ‘hechte band op cultureel gebied’. Omdat ze hypocriet zijn in zowat alles wat ze zeggen; omdat ze niet alleen culturele manifestaties sponsoren maar ook de wapenindustrie; omdat ze mijn kinderen bestoken met reclame, ten einde hen al op jonge leeftijd aan zich onderhorig te maken; omdat ze zodra iedereen afhankelijk is geworden diensten aanrekenen die ze eerst gratis hebben aangeboden…
Overigens: welke soorten winst gaan er nog allemaal schuil achter dat woord ‘operationeel’? Die verdrievoudiging is wellicht maar het topje van de ijsberg?

donderdag 26 augustus 2004

Uit het nieuws

‘Fortis verdrievoudigt operationele winst tijdens eerste halfjaar.’ (Bron: www.standaard.be)

44 * 28,56 * 3491

‘Deckers & Ornelis’. Dat is de naam van een radioprogramma waarmee de zender Q-music op een groot paneel in de Karel Van Manderstraat adverteert. Het zet me aan het denken: vanwaar die neiging om koppeltjes te vormen? Coninckx & Van Wijck, Desmet & Polspoel… Overigens, van Desmet gesproken, ik zag de hoofdredacteur gisterenavond tijdens het zappen na de 200 meter-finale met Kim Gevaert in een idiote talkshow op Kanaal 2. Samen met een of andere wufte babe had hij het over de diefstallen die hij als kind had gepleegd. Zij had ooit mascara gestolen in een warenhuis, en was bij de lurven gevat. Braaf en zich bewust van zijn status de vraag ontwijkend had Desmet het over het stelen van rabarber en van appels uit de tuin van een buur. Of zoiets. Om de een of andere reden vond ik het beschamend. De hoerige manier waarmee deze gezaghebbende figuren hun verantwoordelijkheidszin te grabbel gooien in ruil voor wat rap gewin in de vorm van naambekendheid en egostrelerij… Mijn ritje overigens voerde mij nog eens langs het gewone parcours. De kleuren waren: groen, bleekblauw, wolkenwit en schaduwgrijs. De wind was strak, zeker in de tweede helft van de rit. Ik luisterde ondertussen naar ‘De Wandelgangen’, hoorde een aardige cover door Aimee Mann en Michael Penn van ‘Two of Us’, een van mijn lievelingssongs van The Beatles. Wat een fantastische stem heeft die Mann! En Koen Vergeer had het over de aflijvig geworden dichter Cees Ouwens, die hij ‘moeilijk’ vond maar van wie hij toch een ‘aardige’ versregel met het woord ‘fluitekruid’ uit het hoofd kende.

De blindedarm van de wereld

M & L, de via huisruiltoestanden maandag en dinsdag bij ons aanbelande schrijvers uit New York (ze zijn alweer weg), vertelden ons eergisteren het volgende verhaal.
Dat er een theorie bestaat dat Columbus een jood zou geweest zijn. En dat zijn bemanning geheel uit joden zou hebben bestaan. Vluchtelingen, opgejaagd door de zoveelste pogrom of vlaag van antisemitisme die de millennia oude geschiedenis van de joden heeft voortgestuwd. Nu, het is maar een theorie. Hoe het verder ging, is mij niet helemaal duidelijk, maar opeens blijkt in New Mexico, teruggetrokken in een woestijnachtig berggebied, een joodse ‘stam’ te huizen. Traditionele joden, met al hun gebruiken en de hele santenboetiek – al is dat laatste woord natuurlijk een beetje ongelukkig gekozen. Ze zijn er al sinds de zestiende eeuw of zoiets, bewaren een tijdlang hun tradities, maar uiteindelijk verwatert het toch. Wanneer ze in de loop van de achttiende of negentiende eeuw worden opgevist in de zich naar het Westen uitbreidende Amerikaanse vaart der volkeren, worden ze – in vergelijking met de naburige Indiaanse stammen – als vreemd ervaren, maar hun herkomst wordt niet geraden. Wel hebben ze nog een paar onverklaarbare gebruiken in ere gehouden. De vrijdagavond leggen ze het werk neer, bijvoorbeeld, of ze plaatsen Hebreeuwse karakters op hun graven: tekens die ze allang niet meer zelf begrijpen en die ze wellicht alleen nog om decoratieve redenen gebruiken.
Het is een vreemd verhaal, en wellicht zijn mij door M’s Amerikaanse accent wel wat details ontgaan. Maar ik vind het toch boeiend en zou het wel eens verder willen onderzoeken. Alle verhalen over overbodig geworden maar toch zichzelf om de een of andere reden, al was het maar de wet der traagheid, voortzettende gebruiken en gewoonten vind ik interessant. Ze stillen mijn honger naar nutteloosheid, rituele repetitie en irrationaliteit. Het beeld dat mij daarbij telkens voor ogen komt is dat van de overtollig geworden blindedarm in het menselijk lichaam. Die joodse, in de loop der tijden in New Mexico verdwaalde groep mensen lijkt mij op de een of andere manier de blindedarm van de wereld. (De vergelijking is wellicht onbewust ingegeven door die andere vergelijking die ik ooit ergens heb gelezen, namelijk van Auschwitz met ‘het aarsgat van de wereld’...)

woensdag 25 augustus 2004

Mijn woordenboek (19)

AANKNOPINGSPUNT
Veel hangt af van het aanknopingspunt. Stel, je hebt op een receptie iemand gevonden die je kunt aanklampen. Dan ben jij het die moet verzinnen op welke manier je je aanwezigheid kunt rechtvaardigen. Je had uiteraard al iets in gedachten, anders zou je het er niet op hebben gewaagd. Maar nu moet het in woorden worden omgezet: je moet het aanbrengen, zorgvuldig het risico vermijdend meteen te zijn uitgepraat. Want uiteraard gaat het niet om het aanknopingspunt zelf, maar om datgene waartoe dat eventueel kan leiden. Het aanknopingspunt is maar een opstapje naar de hemel van de relatie. Wat is gemeenschappelijk genoeg om een draagvlak te bieden waarop zo’n hemel rusten kan? Wordt wat gemeenschappelijk is in jouw perceptie ook als dusdanig ervaren door die andere? Vreemd overigens, dat je zelf, drager van een beduimeld en met lauwe witte wijn nog half gevuld glas, bij zo’n gelegenheid nooit op zoek gaat naar óók zo iemand met zo’n beduimeld en met lauwe witte wijn nog half gevuld glas. Een receptie bestaat uit mensen die blijven staan en mensen die, schuw, rondlopen. Rondwaren.
Iets anders: je kan ook aanknopen in de tijd. Je ziet iemand terug die je uit het oog was verloren. Ben je er zeker van dat hij (of zij) het, net als jijzelf, nodig vindt om terug aan te knopen, om die twee eindjes levensdraad terug aan elkaar vast te maken zodat er een looptouw ontstaat over een afgrond van ongemeenschappelijkheid? Het aanknopingspunt ligt hier, onvermijdelijk, altijd in het verleden. Maar dat draait al snel uit op gratuite nostalgie. ‘Weet je nog…’; ‘Waar is de tijd?’ Aan dat teruggrijpen is die andere misschien niet toe. Hoe kom je dat te weten? Dat is niet moeilijk. Als die andere in een wijde boog om je heen gaat, is het beter het verleden te laten rusten.
Je krijgt ook met aanknopingspunten te maken bij lectuur. Dan speelt het toeval een rol. Je leest in een boek iets dat je in verband kunt brengen met iets anders in een ander boek. Dat, onder andere, maakt het lezen zo boeiend.
Op de keper beschouwd is het leven vaak niet méér dan een aaneenschakeling van aanknopingspunten. Eindjes draad die worden samengebracht in een knobbelig koord.

Een wandeling in het park

Het was een prachtige dinsdagochtend. Ze maakten eerst nog samen een wandeling in het park vlakbij hun huis in Brooklyn. Larry nam daardoor een van de volgende metro’s naar Manhattan waar hij, in de buurt van het WTC, toentertijd werkte. De metrotrein stopte echter al niet meer in het metrostation van het WTC: het eerste vliegtuig was al in een van beide torengebouwen binnengevlogen. Als ze niet die wandeling hadden gemaakt, dan… ‘Sheer luck or Gods hand: who knows?’, zegt Mary nu. En Larry: ‘I was in the dust cloud.’ We zitten in een café in Damme achter een trappist wat uit te rusten van ons fietsritje door de Polders, en het is alsof wat Mary en Larry vertellen fictie is. Wij hebben het op televisie zien gebeuren, en wellicht béter zien gebeuren dan Larry zelf, die er toch middenin zat.
Terug thuis toon ik hen de foto die A ooit vanuit Battery Park maakte van de Twin Towers. We staan tussen de monumentale gedenkstenen met daarop de namen van talloze gesneuvelde Amerikaanse soldaten. Op de achtergrond spelen de torens een plastisch spel van volume, perspectief en kleur met de gedenkstenen. Tussen de gedenkstenen staat een koppel iets te lezen. Onder de foto schreef A: ‘I’m not a prophet.’
(M en L zijn twee schrijvers uit New York die ik eergisteren door een toevallige huisruiltoestand heb leren kennen.)

maandag 23 augustus 2004

Bollocks

Tegenwoordig worden de kids graag gewekt met een streepje Never Mind the Bollocks van The Sex Pistols. Ik gun hen het genot van deze inmiddels 27 jaar oude lp van harte. Ik trek eventjes na negen het gordijn open, plaats de naald zachtjes in de aanloopgroef, en geniet van het vreugdevol wakker schieten van mijn jongste, twaalf en een half inmiddels. ‘Holidays in the Sun’! Headbangend de dag in!

zondag 22 augustus 2004

Papa Rogge (2)

Aanvulling bij het bericht over Jacques Rogge van gisteren. Vandaag wordt in de studio commentaar geleverd bij de vrouwenmarathon in Athene door een Belgische loopster (Anni Van Landeghem?) die een jaar of vijftien geleden haar zinnen op de langste loopwedstrijd had gezet. Hoe ze daar een jaar lang alles aan had opgeofferd. Hoe ze tijdens een dopingcontrole positief was getest en daardoor een schorsing van twee jaar had opgelopen. Daardoor was er niet alleen meteen een vroegtijdig einde aan haar carrière gekomen maar had ze ook daarna nog lange tijd de negatieve gevolgen van dat incident moeten ondervinden. De loopster vond dat zij ten onrechte was gepakt. Ze praatte daarover – vijftien jaar na de feiten – nog altijd met een krop in de keel. Verontwaardigd, machteloos. Ene Jacques Rogge had haar gefnuikt. Hij had haar moedwillig de kansen op verdediging ontnomen door haar de stalen voor de tegencontrole te ontfutselen. De loopster was nadien, in beroep, in het gelijk gesteld. Maar wat haar ontnomen was kon haar niet worden teruggegeven. Rogge, vond zij, had nooit moeten boeten voor de blunder die hij had geslagen. Over die man was zij dan ook niet te spreken…

Fotografie (2)

INHOUD EN TECHNIEK
Foto’s van niet-geschoolde fotografen kunnen alleen maar interessant zijn voor zover zij inhoudelijk iets te bieden hebben. Voor (technisch) geschoolde fotografen moet een foto, ongeacht wat erop te zien is, eerst en vooral technisch in orde zijn. Een foto is in het algemeen, voor zowel niet als wel geschoolde fotografen, pas interessant of geslaagd als zij zowel inhoudelijk iets te bieden heeft als technisch in orde is. Ik wil foto’s maken die voor iedereen – of toch voor een zo groot mogelijk aantal mensen - interessant zijn. Dat is de reden waarom ik geen vrede mag nemen met het inhoudelijke: ik mag mij niet wegsteken achter het excuus van niet-geschoold te zijn en moet dus, willens nillens, mij technisch bekwamen, goed beseffende dat de perfectie toch niet te bereiken is.
Dit is een wat onhandige formulering van het vermoeden dat het inhoudelijke pas overtuigend wordt met een technische perfectionering.

Uit het nieuws

In de Verenigde Staten (waar elders?) heeft een 47 kilo wegende vrouw het wereldrecord kreeften eten verbeterd. Ze at 38 kreeften op in 12 minuten (of zoiets; ik reproduceer naar de geest, niet naar de letter). De vrouw heeft ook al de records eieren, bonen en pizza’s eten op haar naam staan.

zaterdag 21 augustus 2004

Papa Rogge

De voorzitter van het Internationaal Olympisch Comité – of hoe die instelling ook moge heten – applaudisseert voor Justine. Henin-Hardenne, maar wij noemen haar Justine. Hij, de voorzitter, wellicht de machtigste Belg op deze planeet, zit zo op het eerste gezicht niet op een troon of kansel maar gewoon op een zitje tussen andere mensen die er al net als hijzelf vrij gewoon uitzien. Hij applaudisseert: traag en bedachtzaam de handen tegen elkaar brengend, niet luidruchtig maar waardig en afgemeten. Zijn functie verplicht hem een internationale neutraliteit in acht te nemen. Maar hij is natuurlijk ook Belg, en als dusdanig is het hem toegestaan gedoseerd uit de bol te gaan wanneer een landgenote een prestatie neerzet die applaus verdient. Wat in het geval van Henin, pardon, Justine toch wel het geval is.
Zie hoe hij daar in de handen klapt, zie de vermoeide glimlach op zijn gelaat. Zie zijn van al dat verantwoordelijkheid-opnemen stevig uitgedunde haar. Hij houdt vooral van tennis en zeilen, naar verluidt. Twee aristocratische sporten zijn dat. Aristocratische sporten die de afgelopen twee decennia wel danig gedemocratiseerd zijn. Stel dat ie alleen maar van schermen zou houden… De glimlach is vermoeid, de blik waardig, aristocratisch, vertrouwen schenkend. Deze man met zijn aristocratisch ogende vermoeidheid en uitdunnende haardos heeft stijl, klasse, uitstraling. Hij is vaderlijk. Papa Rogge. Hij probeert van heel veel mensen de vader te zijn. Hij slaagt daar ook in, vind ik. Hij is een leidersfiguur die je met het fenomeen macht verzoent. Hij is een Belg met aanzien die je verzoent met het fenomeen Belg-zijn.

vrijdag 20 augustus 2004

29 * 28,01 * 3447

Het rondje van vroeger: Engelendalelaan, Zilversparrenstraat, Sijsele… Ik geniet van de prachtige wolken: lage zon, storm op komst. Echt veel ‘jus’ is er niet want ik kom hijgend boven op Oedelem-Berg met nauwelijks 20 per uur. Via de Landbouwschool nog eens die hindernis op, en deze keer slaag ik er ternauwernood in om niet onder de 24 te zakken. Terug langs het baantje achter Ryckevelde waar ik ooit een van de verraderlijke bochten miste en hals over kop op mijn rug in een – gelukkig droge – sloot belandde, zonder erg overigens.

donderdag 19 augustus 2004

Gevonden op een blog

‘Olen hyvin tyytyväinen, että nyt tuli alkoholistoppi. On sitä vähän liikaa tullutkin juhlittua. Kaikenlisäksi se pilaa aina vähintään kahden päivän terveelliset syömingit.’ (http://sarsara.blogspot.com/)
We zijn allemaal met hetzelfde bezig: alkoholistoppi en het terveelliset.

Anticiperen

Een lectuurprogramma opstellen. Een lijst van, zeggen schrijven, honderd boeken die je zeker nog wil lezen. Of tweehonderd. Of duizend. Het aantal bladzijden van die boeken optellen. Berekenen – à 30, 40, 50 bladzijden per dag – hoeveel jaren je zal nodig hebben om dit programma tot een goed einde te brengen. Een schatting maken – pessimistisch, realistisch, optimistisch – van je eigen levensverwachting, dat wil zeggen: het aantal jaren dat je nog denkt, hoopt, verwacht te zullen leven. Nagaan in hoeverre het lectuurprogramma met die schatting in overeenstemming te brengen is. Daar al dan niet tevreden over zijn. De onvermijdelijke bespiegelingen over de zin van dit alles niet uit de weg gaan. Na deze hele oefening nagaan wat er in de bibliotheek ongelezen achterblijft. Je afvragen of je daar beter niet anticiperend wat aan doet. Je afvragen wàt je daar eventueel anticiperend aan zou kunnen doen. Je afvragen…

woensdag 18 augustus 2004

Een watermakende wrakke kustvaarder

‘Wanneer het stortregende, wat niet ongebruikelijk is aan de Atlantische kust, maakte de 2CV, willoze prooi van de rukwind, optornend tegen de storm, aan alle kanten water, leek op de wrakke kustvaarder die, tegen de waarschuwing van het weerbericht in, is uitgevaren op een te zware zee. De regen kletterde op het dak, waarvan we bezorgd de geringe soliditeit vaststelden, rollende, dreigende donder die in de kleine passagiersruimte klonk als een roepstem uit de diepten der zee. Door één, daarna meer microscopisch kleine gaatjes in het doek vormden zich aan de binnenkant linzenvormige druppels die spoedig groter werden, uitrekten, trilden, loslieten en rechtstandig naar beneden vielen op een hoofd, een arm, een knie, of, als zich daar niemand bevond, in de kuil van een stoel, tot al die kleine stroompjes zich bij elkaar voegden en er een niet onaanzienlijk plasje ontstond dat je niet moest vergeten weg te vegen voordat je ging zitten.’ Optornend. Wrakke kustvaarder. Geringe soliditeit. Linzenvormig. Rechtstandig. Een niet onaanzienlijk plasje.
Deze heerlijke zinnen staan al meteen op de tweede bladzijde van het eerste deel van de in één band uitgebrachte vijfdelige cyclus De velden van eer van Jean Rouaud (vertaald door Frans de Haan en Marianne Kaas), die ik mij vorige week heb aangeschaft en waarin ik eergisteren met onmiddellijk intredend en nog steeds toenemend genot en ontzag ben beginnen te lezen. Enkele bladzijden verder weten we, na nog meer omstandige uitweidingen en beschrijvingen, dat de 2CV ook via de portieren en de luchtverversingsinstallatie ‘water maakt’ en hebben we ook al kennisgemaakt met enkele onbeschrijfelijke – behalve dan door middel van uitputtende en verkwikkende beschrijvingen van op het eerste gezicht triviale details, die bij nader inzicht levenmakende essentialia blijken te zijn –, kennisgemaakt met enkele onbeschrijfelijke, zei ik, personages.
Het is alweer een tijdje geleden dat ik nog zo onvoorwaardelijk en meteen gegrepen was door een nieuwe auteur. Een soort liefde op het eerste gezicht. Doet deugd.

dinsdag 17 augustus 2004

49 * 29,19 * 3418

Ik neem de radio mee en de oortjes. De Beatles zingen ‘All my lovin’’ wanneer ik bij de Siphon rechtsaf draai. Het aangename van muziek tijdens verplaatsingen is dat hier observaties worden samengebracht die ‘normaal gezien’ nooit zouden samenkomen. Er schuilt met andere woorden een element van creativiteit en onvoorspelbaarheid in. Ping! Daar is Manu Chao. Je ne t’aime plus mon amour. Ping! Een beetje later en verder, precies op het ogenblik dat ik zie dat een van de afwateringskanalen bij het sas is uitgedroogd, verneem ik dat in het Europees gedeelte van Istanbul het water twee meter hoog staat. Manu Chao blijft hangen. Je ne t’aime plus tous les jours. Ik luister nog wat naar het actualiteitenprogramma ‘De Wandelgangen’, waarin allerlei onderwerpen aan bod komen die ik nu alweer slechts met de grootste moeite ophaal: de Belgen op de Spelen, de stijgende verkoop van dieselauto’s, een persconferentie van – ping! - de minister van Cultuur. Ik keer terug langs de Baron Ruzettelaan en de Nijverheidsstraat.

Mijn woordenboek (18)

AANKLAMPEN
De zwakkere renner sterft in het wiel van de sterkere. Méér dan volgen kan hij niet meer. En zelfs dat is bijna te veel. Toch klampt hij aan. Waarom? De strijd is toch verloren? Rekent hij op een tweede adem? Op een inzinking van de sterkere? Het aanklampen heeft iets heroïsch, het is de laatste kans voor de verliezer om het ideaal van de winnaar te benaderen. Zo is het wanneer we het vanuit zijn standpunt bekijken. Vanuit het andere perspectief is wie aanklampt onaangenaam. Hij bederft de glans van de sterkte van de sterkere. De zwakkere aanklamper draagt iets van zijn vernedering over op de sterkere.
Aanklampen komt niet exclusief in de sport voor. Neem bijvoorbeeld een receptie. Daar heb je ook aanklampers. Ze zoeken de aanspraak van mensen die daar niet om vragen, ze dwalen rond met een beduimeld glas in de hand, tot ze iemand hebben gevonden aan wie ze zich kunnen vasthaken. Dat leidt soms tot gênante situaties. Het heeft iets klams, dat aanklampen. Als een zuignap op een natte ruit. En dat laatste restje zurige witte wijn is natuurlijk allang lauw.
Aanklampen is een weinig eervolle maar op geen enkele manier door de aangeklampte ten kwade te duiden schemerhouding tussen verliezen en capituleren. De aanklamper heeft het recht om niet te willen erkennen dat wie niet meteen wint, zo goed als gedoemd is te verliezen. Zo goed als: inderdaad, op dat kleine restje hoop zet hij alles in en dat is waar het in het aanklampen om draait. Tegen beter weten in.

maandag 16 augustus 2004

Alcoholische mijmering

De droge klik waarmee ijsblokjes in de Ricard barsten. De kurk verlaat de wijnfles met een olijke ploep. Het bruisen van het bier. De alcoholliefhebber spitst de oren en laat een verzaligde glimlach op zijn gelaat verschijnen. De auditieve dimensie van zijn toewijding. Pavlov!

Uit het nieuws

Charlie Watts, de drummer van de Rolling Stones, is in behandeling voor keelkanker. Hij heeft sinds de jaren zestig geen sigaret meer aangeraakt.

zondag 15 augustus 2004

Twee kunstenaars

Gezien op tv (de VPRO op Nederland 3): twee portretten van kunstenaars, dat wil zeggen lieden die waarlijk creatief zijn, die dingen zien en maken waar ik nog in geen honderd jaar op zou komen omdat ik met een soort paardenbril rondloop, blijkbaar – om maar eens een negatieve definitie van kunstenaarschap te hanteren. Het ging om Pieter Laurens Mol, een soort van Nederlandse Panamarenko die zich bezighoudt met die onuitputtelijke poëzie van het onbereikbare zich-onttrekken-aan-de-zwaartekracht, en Christian Perry, een grimmige kunstenaar uit Engeland die zijn creativiteit ook in het sociale domein botviert door graag op openbare gelegenheden zijn opwachting te maken als travestiet. Maar hij maakt toch vooral op het eerste gezicht lieflijke objecten zoals potten, waarop hij dan heel erg onvriendelijke boodschappen en tekeningen plaatst. En wat wou ik daar nu over zeggen. Nouja, dat ik het gezien heb, en dat ik bij dit soort portretten meer dan van de biografische feitelijkheden geniet van de manier waarop het idee creativiteit op zich wordt in beeld gebracht. Daar gaat het uiteindelijk over, niet over de concrete invulling ervan: de bezieling, de missie, de energie...

72 * 29,65 * 3369

Samen met D, J, E en de minister leggen we een deel van het Driekanalen-traject af. In het eerste deel hangen we een tijdje aan een pelotonnetje dat met plusminus 35 op het smalle jaagpad voortjaagt. Tot J zegt dat het welletjes is geweest. Ik praat met alle vier mijn kompanen. D’s fiets piept behoorlijk luid. We krijgen een tijdje het gezelschap van een praatgrage wielertoerist. Halt houden we in het café aan de vaart bij Raverschoot (nabij Eeklo). J vertelt er hoe het komt dat zijn vriend M altijd afscheid neemt met de formule ‘Houdt hem recht’. Ooit had J in het ziekenhuis, onhandig naar woorden zoekend, met die formule afscheid genomen van een terminaal zieke vriend: een contaminatie van het in onze streektaal gebruikelijke ‘Houd je recht’ met, ja waarmee eigenlijk? Dit nogal pijnlijke incident leeft voort in de ironische herhaling door M, de formule is inmiddels geijkt.
Het laatste stuk, vanaf Donk binnendoor, wordt ondanks de tegenwind nog stevig doorgefietst. De minister dolt als een klein jongentje wat met de achterblijvers.

zaterdag 14 augustus 2004

29 * 27,58 * 3297

Het is avond; de zon staat, na een bewolkte dag, laag aan de open hemel, soms verschuilt ze zich achter de populierenrijen. De nevel stijgt op uit de beemden waarin de koeien lijken weg te zinken. Ik rij op mijn gemak, stop af en toe om foto’s te maken. Bij de Blauwe Zaal is er een paardenevenement – de mensen en de paarden zijn al naar huis, er wordt wat rondgecrosst met van die antipathieke brommers op vier wielen. Na het keerpunt in Hoeke zie ik ter hoogte van Damme een gele luchtballon landen. Ik geniet van de vredigheid die over dit land hangt, peddel stilletjes huiswaarts.

Nomen non semper omen est

Wat mooi, die stralende ogen onder dat hippe laurierkransje en boven dat hemelsblauw van de Belgische wielertrui. Axel Merckx stuurt, wanneer hij als derde – tegen een superieure Bettini viel echt niet méér uit de brand te slepen – zichzelf over de streep sleurt, een glunderende blik naar zijn vader in de commentaarbox: nu is eens en voorgoed dat loden gewicht van zijn familienaam afgeworpen. Op bijzonder mooie wijze, en uiteraard met de volle instemming van de vader, wordt hier een symbolische vadermoord voltrokken. Wat mooi ook hoe hij zijn beperkingen juist blijkt te hebben ingeschat en derhalve heeft aanvaard dat zijn ambitie een andere moet zijn dan het zijn ongenaakbare vader naar de kroon steken; dat zijn enige juiste ambitie kan zijn: het hoogste halen wat hij op basis van zijn talent kán halen. En dat is wellicht wat Axel Merckx, bronzen-medaillewinnaar op de Olympische Spelen, heeft gedaan. Met inzet van al zijn talent, kracht, doorzettingsvermogen en psychologische sterkte. Want dat hij aan zijn profcarrière is begonnen met een zware handicap – de zoon te zijn van… –, daarover kan geen twijfel bestaan. Zie hem daar staan, die boomlange jongeman, eindelijk op en top Axel, en weer wat minder Merckx. Zie hem daar boomlang staan naast die andere kampioen, de enkel van gestalte kleine maar o zo grote kampioen, nu ook Olympisch kampioen, Bettini. Hij staat twee trapjes lager op het podium maar torent toch nog een beetje boven hem uit. Bettini is beter, dat is zeker, maar Axel heeft op basis van wat hij heeft meegekregen misschien meer bereikt.

vrijdag 13 augustus 2004

Mijn woordenboek (17)

AANKLACHT
Soms vinden we haar bitter, de aanklacht. Hoe dat komt? Ach, het zal wel iets te maken hebben met het vergeefse ervan. We richten haar tot een anonieme bestierder, en we wéten dat zij niets zal teweegbrengen, laat staan iets veranderen, zodanig dat wij een volgende keer niet meer moeten aanklagen. We formuleren onze aanklacht, richten haar en spreken haar uit. En dan vergeten we haar zo vlug mogelijk. We zijn haar liever kwijt dan rijk, zoals ook bitter een smaak is waar we liever niet op terugkomen.
Soms vinden we haar niet bitter, de aanklacht. De smaak van het onrecht is te pregnant, onze verongelijktheid te hevig om de bitterheid, die aanklachten zo eigen is, te proeven. We bedenken en richten en formuleren impulsief. Dat lucht op. Het scherpt onze trots, ons gevoel van zelfbesef aan. Even voelen we onze identiteit in de handeling van het aanklagen opzwellen. We zijn iets want we klagen aan. Pas later komt het besef… Wat was het aandeel van ons ik, wat het aandeel van het aangeklaagde onrecht in onze aanklacht?

Odysseus is thuis

De liefde begon in 1980 met de eerste lectuur van Een portret van de kunstenaar als jongeman. In oktober 1983 las ik Dubliners een eerste keer. Een paar maanden later had ik het poëtische werkje Giacomo Joyce gelezen. In 1985 herlas ik Een portret. In december 1988 las ik Dubliners zowel in het Nederlands als in het Engels. In 1989 las ik Stephen Hero, de Collected Poems, A Portrait of the Young Man as an Artist en het tegenvallende toneelstuk Ballingen. 1989 was een echt Joyce-jaar want ik voltooide ook mijn lectuur van Ellmanns biografie. Wat later las ik ook Brenda Maddox’ biografie van Nora Barnacle, Joyces vrouw. In 1990 las ik Joyces brieven aan Nora. Eind 1993 had ik een vierde keer Dubliners achter de kiezen. Dat gebeurde wellicht naar aanleiding van John Hustons verfilming uit 1987 van het verhaal ‘The Dead’ waarmee die bundel afsluit. En eind 1994 las ik de Joyce-monografie van Geert Lernout. Tussendoor las ik nog wat artikels en studies, onder meer van Parrinder en Eco. Ik schreef zelfs een essay dat geïnspireerd was op Joyce: ‘De draagwijdte van het triviale’, over enkele ‘epifanie’-passages in Stephen Hero (dat ik bij die gelegenheid herlas). Een bewerking van dat essay verscheen in Dietsche Warande & Belfort, en ik gebruikte de tekst voor de lessen die ik twee jaar geleden en vorig jaar aan een volwassenenpubliek gaf over de kunst van het essayeren. En ondertussen was ik ook begonnen, hoe kan het anders, met Ulysses. De vertaling van John Vandenbergh bleek tot twee keer toe te taai: de pogingen van 1984 en 1990, de tweede met parallellectuur van de nieuwe Engelstalige Gabler-editie, die B en N in november 1989 voor mij van hun eerste reis naar New York hadden meegebracht, strandden smadelijk ergens in het eerste kwart van het avontuur. En toen kwam het vertalersduo Claes en Nys. In juni 2001 begon ik mijn derde poging om de Nederlandse vertaling van Ulysses te lezen, mét de hulptekst The New Bloomsday Book van Harry Blamires ernaast. Ik las meestal tijdens slapeloze nachten. En nu, vanmorgen vroeg, draaide ik de laatste pagina om. Het is volbracht! Twintig jaar heeft mijn omzwerving geduurd want zolang inderdaad is het geleden dat ik de eerste zin las, zoals Vandenbergh die had vertaald: ‘Statig kwam de vlezige Buck Mulligan van het trapgat…’
Waarom, op het gevaar af pedant over te komen, vat ik hier mijn omgang met James Joyce in het algemeen en Ulysses in het bijzonder bondig samen? Omdat ik (a) iedereen Ulysses wil aanbevelen maar (b) tegelijk ook erop wil wijzen dat je dit boek onmogelijk kunt lezen zoals je andere boeken leest. Wie er op die manier en met die verwachtingen aan begint, is gedoemd te mislukken. (En er mislukken er veel!) Ulysses lezen, in het bijzonder – en Joyce in het algemeen, vergt een houding, een in zekere zin levenslang engagement.
Ik heb daar veel aan gehad. Esthetisch plezier vooral, teweeggebracht door het vernuftige taalspel, het Engels, de brio waarmee Claes en Nys dat onvertaalbaar geachte boek hebben vertaald. Maar er was meer dan dat: Joyce is een kwarteeuw lang een gezelschap geweest. Ik heb me verdiept in zijn werk, in zijn geest, in zijn persoon. Dat was een waar genoegen: hij was als een verre vriend. Een vriend die ik weliswaar niet vaak zag, en die ik soms zelfs gedurende langere periodes ontrouw was, maar op wie ik toch altijd kon rekenen en die me tot vannacht en morgenvroeg, op de laatste, grandioze, bladzijden van Molly Blooms monoloog, heel veel genoegdoening heeft verschaft. Ik wens iedereen zo’n literaire vriend toe en vraag me af wie de volgende kwarteeuw, naast Joyce want een goede vriend verlaat je nooit, mijn gezel zal zijn.

donderdag 12 augustus 2004

Inspiratie

In een aan hem gewijd televisieportret verklaart Piet Goddaer (Ozark Henry) de inspiratie die je nodig hebt om songs te schrijven met een beeld dat hij zich herinnert van een Scandinavische jeugdfilm die hij ooit zag (‘Was het een Scandinavische film? Ik denk het wel. Hoewel, ik kan mij vergissen. Ik zál mij wel vergissen…’): ‘Als die jongen die broek aan had, en hij stak zijn handen in de zakken van die broek, dan haalde hij er altijd maar geld uit. Vanwaar het bleef komen, wist hij niet, en het lukte altijd. Maar het lukte alleen bij hem. Als iemand anders die broek aantrok, kwam er géén geld uit die broekzak. Wel, zo is dat ook met inspiratie. Waar het vandaan komt, ik zou het u niet kunnen zeggen.’ Piet Goddaer heeft inmiddels al zevenhonderd songs geschreven. Hij trekt een van de vele schuiven van een grote kast open: ‘Kijk,’ zegt hij, ‘dit zijn de cd’s waarop ik al die muziek heb gezet. En het blijft maar komen. Soms, zoals bij “Word up”, komt het er in één geut uit.’

Fotografie (1)

EXPERIMENT
http://www.photoblog.be/photoblog.php?nickname=pascaldigital&action=view&id=454776
‘Leuk experiment’, zegt DdV in zijn commentaar op mijn ‘Little soldier’. Waarom noemt hij het een experiment? Omdat hij denkt dat ik dat soldaatje daar zelf heb geplaatst? Dat is maar half de waarheid. Eigenlijk lag het op die plaats op z’n rug. Ik heb het rechtgezet. Eerlijk gezegd, ik zou nooit op het idee zijn gekomen om daar een soldaatje te plaatsen. Iemand anders is mij voor geweest. Het is maar doordat het speelgoedsoldaatje er al aanwezig was, dat het contrast tussen dat figuurtje en zijn kleur en de, in vergelijking, monumentale architectuur me zo opviel.
Of bedoelt DdV iets anders? Gebruikt hij het woord ‘experiment’ in een veel neutralere zin? Zoals hij bijvoorbeeld ‘studie’ of ‘oefening’ of, nog neutraler, ‘foto’ had kunnen zeggen? Dat valt niet uit te sluiten. Natuurlijk is elke foto in zekere zin een experiment. Ik bedoel toch: een bepaald soort foto’s, foto’s die nadrukkelijk foto willen zijn en in elk geval meer dan, bijvoorbeeld, een kiekje. Zo’n foto’s zijn altijd experimenten omdat er altijd iets wordt uitgetest. Namelijk of de eigen blik overkomt bij een ander.

Dienstmededeling

Op mijn fotoblog - http://www.photoblog.be/photoblog.php?nickname=pascaldigital&action=view&id=297169; u bent allen vriendelijk uitgenodigd om daar eens een kijkje te nemen – reageert een zekere DdV op mijn foto van vandaag (http://www.photoblog.be/photoblog.php?nickname=pascaldigital&action=view&id=454776) en hij gebruikt het woord ‘experiment’. Dat zet mij aan het denken, zoals ik eigenlijk, sinds ik nogal intensief met fotografie bezig ben, heel vaak over fotografie nadenk. Ik ben daar indertijd zelfs notities beginnen over maken. Waarom niet, zo vraag ik me nu af, deze notities beter uitwerken en ze ook hier, rubrieksgewijs, bijvoorbeeld onder de duidelijke titel ‘Fotografie’, aan mijn helaas nog veel te weinig talrijke tekstblogpubliek voorstellen? Op die manier kan ik ook beide publieken nader tot elkaar brengen, en natuurlijk ook beide blogs. We zien wel hoe het werkt.

Hoe het is om Duitser te zijn

Het boek dat Günter Grass in 1999, tegen de millenniumwende aan, publiceerde, houdt me nu al een week of twee bezig. Mijn eeuw bestaat uit honderd stukjes, voor elk jaar van de twintigste eeuw één. Ze zijn niet allemaal even goed geschreven, en ze zijn ook niet allemaal herkenbaar voor een niet-Duits publiek. Want dat is het wat Grass doet: de geschiedenis van de voor zijn vaderland bewogen voorbije eeuw schrijven. En soms komen daarbij namen of feiten naar boven waar zelfs een niet helemaal ongeïnformeerde lezer, zoals ik er een toch een ben, niet altijd de stukjes van de puzzel in elkaar weet te passen. Een interessante oefening bij dit boek zou zijn om na te gaan hoe Grass de taart heeft verdeeld: hoeveel stukjes zijn gewijd aan oorlog, aan kunst, aan voetbal, aan carnaval…? Hoe dan ook, als je wil weten hoe het voelt om een Duitser te zijn, dan is dit beslist een aanrader.

Uit het nieuws

Het televisiejournaal (waar ik overigens zo goed als niet meer naar kijk) pakt uit met een fait divers uit de oude doos: in 1961 was er een boer in Engeland die zijn koeien televisie liet kijken. En wat gebeurde er? Ja, u raadt het: ze produceerden meer melk, vooral als er westerns waren. De ironie van het verhaal is duidelijk, uiteraard, maar ergens daar achter zit er nog een gelaagdheid die ik nog niet zo meteen onder woorden weet te brengen.

woensdag 11 augustus 2004

34 * 29,23 * 3268

Vanaf kilometer tien, in Oostkerke, begin ik al te zweten. Ik doe weer twee keer na-een de Krinkeldijk. Het is opletten geblazen voor de leeglopende voorband, daarom heb ik een fietspomp meegenomen. Bij de tweede doortocht aan het plakkaat over ‘Indijking en afwatering’, een instructief bord met wetenswaardigheden over de inpoldering alhier vanaf de eerste helft van de twaalfde eeuw, is het zover: er mag een streepje lucht bij. Terwijl ik pomp, veertig keer, gutst het zweet van mijn aangezicht. Ik maak van de gelegenheid gebruik om eindelijk ook eens dat leerzame bord te lezen. In het kanaal is, ter hoogte van de Oostkerke-brug, een graafmachine bezig vanaf een drijvend pont. Dat ziet er een beetje luguber uit: wat komt daar misschien naar boven. In Damme is opnieuw een boekenmarkt aan de gang; ik ga eens kijken of mijn Leuvense ramsjboer er is. Maar dat is ie niet.

Bloemenwinkel

Je zat daar zondagmiddag aan de bloemenwinkel in je auto te wachten op je vrouw die binnen een boeket aan het uitkiezen was. Dat lukte niet al te vlot, blijkbaar, we hadden dus tijd voor een praatje. Ondertussen bleef de motor van je Peugeot maar draaien. Hoe het is? Ja warm hé, echt een weertje voor een ritje met de wagen, een aircoweertje. Dat zei jij. Je motor bleef maar draaien. Neen, je werkte niet meer voor de krant. Ha, wist je dat niet? Ik ben er al twee jaar weg. Op vervroegd pensioen. Goed, hoor, tachtig procent van de wedde blijft behouden. Je wedde, X, dat is natuurlijk dat ferm met allerlei anciënniteit aangedikte salaris waardoor jij te duur was om te ontslaan toen de herstructurering gaande was, wat dan weer maakte dat de jongeren van toen het mochten afbollen. Neen, je bent niet mogen blijven omdat je het hardst werkte of de beste artikels afleverde… Jij liep er toen al aardig de kantjes af, X, je hield je bezig met de culturele agenda en af en toe eens een tentoonstellinkje, als het niet te ver uit de buurt was – en in de auto op weg naar Brussel maar klagen en zagen over alles wat met de krant te maken had. Veel liefde voor het vak kon jou niet worden aangewreven; je had net zo goed op een staatsdienst kunnen werken. Jij, X, was een op een krantenredactie verdwaalde ambtenaar. En nu zit je in je Peugeot, je Peugeot met draaiende motor. Het is bloedheet en vrouwlief is nog steeds niet terug. Bij jou in die wagen is het lekker fris. Ja natuurlijk klus je bij: ’s nachts, iets met een persagentschap. Da’s ook een volle wedde, allicht. Komt bij die tachtig procent… Goed bekeken, hoor! Op je tweeënvijftigste met een vervroegd pensioen in de achterzak een werk verlaten waar je al een paar decennia liep rond te sloffen; alle vrijheid binnen handbereik opeens, de poen ook, en dan nog meer poen scheppen op een plaats waar evengoed een jongere de stiel zou kunnen leren. En ondertussen die motor maar laten draaien. Echt een aircoweertje, nietwaar? Neen, X, je mag dan al goedlachs zijn, voor jou kan ik geen gram waardering opbrengen. Je bent een profiteur. Een profiteur in een draaiende Peugeot mét airco. Kijk, daar is je vrouw. Mooi boeketje, hoor! Da-ag, veel plezier ermee. Verdomme, waarom heb ik het hem niet in zijn gezicht geslingerd. Al was het maar een opmerking over die draaiende motor. Dat de uitlaatgassen door de openstaande deur van de bloemenwinkel naar binnen waaien. Waarom durft een mens daar niets over te zeggen, tegenwoordig?

maandag 9 augustus 2004

Mijn woordenboek (16)

AANKIJKEN
‘Kijk me aan’, zegt ze. Je probeerde net haar blik te ontwijken. Maar zij wil niet dat je ontwijkt, zij wil dat je incasseert. Je krijgt de volle laag, er valt niet aan te ontkomen. Naar je schoenen of je buikje kijken is: schuld bekennen. Je kijkt haar aan. Dat wil zeggen: je kijkt haar in de ogen. Je werpt alle bescherming af, je bent moedig, je aanvaardt het leven en daarmee ook je eigen onvolkomenheid.
*
‘Kijk me aan’, zeg je. Ze opent haar ogen. Wat zie je? Niets. Je voelt hoe een leegte zich opent en jou meesleurt. En je beseft: precies die leegte wil ik. En ik wil ook voor haar die leegte zijn. Zolang zij haar ogen gesloten hield stond je nog voor een afgrond. Nu is de bevrijdende stap gezet. Je valt samen.

Kleverig

De vochtige warmte is niet te harden. Alles is kleverig, de lucht ligt als een klamme doek over me heen en smoort alle initiatief, vitaliteit, enthousiasme voor wat dan ook. Ik blijf de hele dag voor mijn scherm zitten, lees teksten na die niet één atoom van mijn lijf beroeren. Alles vertraagt, het leven is klam. En lam. De vochtige warmte is niet te harden.

zondag 8 augustus 2004

51 * 29,25 * 3234

Met de wielervrienden van de zondagmorgen (we zijn met zes, allemaal in onze ‘Vlaanderen’-tenu die we van de minister hebben gekregen) richting Nederland: Sluis, Heille, Aardenburg. Op kop van het pelotonnetje rijdt de minister het Land Uyt – ik weet het, de woordspeling is flauw en zelfs melig: het is wat het is. Het tempo wordt opgevoerd, ik krijg het lastig met mijn kater en volg H wanneer hij even voorbij Aardenburg de terugtocht aanvat. Op de grens moet ik in café Den Tol mijn voorband wat oppompen.

zaterdag 7 augustus 2004

Toreador

Tweemaal gaat een gsm af: vlak voor en vlak na de eerste lezing. Toreador! En tijdens de eerste lezing, al van bij de eerste zin, begint een van de kraaien geld op te halen. Het lamento wordt ondersteund door het ritme van klaterende munten. Het wordt extreem moeilijk om voor de tekst over troost de nodige concentratie op te brengen. Laat staan dat hij effectief zou kunnen troosten. Maar is er verdriet? Misschien wordt de troost wel via de kraaiende gsm verstrekt? Olé! Het telefoongeluid draagt in elk geval bij tot een lacherig sfeertje. Wat is dit gênant! En in zijn gênantigheid toch ook weer grappig… Voorin het gangpad staat de kist. En daar weer voor, op een met witte stof beklede ezel voor het altaar, een door de zoon, een kunstschilder, gekonterfeit portret van de aflijvige in grijs en wit. Dwars over het portret heen geschilderd staat te lezen, in de sloganeske typografie die ook het ander werk van de artiest kenmerkt, de leuze ‘LE PASSÉ RESTE LE PRÉSENT’ of iets van die strekking. Melodietjes schallen uit de pilaarluidsprekers. Eerst de klarinet van Willem Vermandere, dan een net niet treurig genoeg deuntje van Satie. Dat is tijdens de communiegang. Maar die duurt dan weer langer dan het deuntje, zodat er een stilte valt… Enzovoort.

Uit het nieuws

Airco’s zijn schadelijk voor het milieu. Geen nieuws, zult u zeggen – maar u bent natuurlijk een weldenkend mens wien niet gemakkelijk iets wordt wijsgemaakt. Dat is toch van-zelf-spre-kend, zegt u terecht. Want Lavoisier wist het al: rien ne se perd, rien ne se crée. Je hebt niets voor niets, ook frisse lucht niet. Nochtans heeft airconditioning zich langs allerlei sluipwegen een evidente plaats verworven in ons bestaan. In onze auto’s, in onze huizen. Vijftien percent meer verbruik voor wagens, tot vijfendertig in kantoorgebouwen. Stook maar op! En dan komt nu op de radio een pipo van de milieubeweging zeggen: ‘Airco’s zijn schadelijk voor het milieu.’ Alsof we het níet wisten.
Zo ver is het dus gekomen, dat iemand ons het evidente moet komen uitleggen. Had onze samenleving hier echt niet eerder kunnen ingrijpen? Hadden onze politici hier beter niet wat vooruitziender geweest? ‘Jamaar, hoe krijg ik dan mijn huis fris?’, vraagt de reporter van dienst aan de milieupipo. ‘U kunt zonnewering hangen. En overigens is een huis dat airco nodig heeft een huis dat slecht is gebouwd,’ oppert de milieupipo gevat. ‘Jamaar, kost dat dan niet meer?’ Het inlevingsvermogen van die reporter, een vrouw, met de in zijn portemonnee getaste burger-consument is eindeloos.
Kijk, ik vind, echt waar, dat journalisten niet dom mogen zijn. En dat ze als ze slim zijn, wat nog wel eens voorkomt, niet moeten proberen om de domheid van de mensen te weerspiegelen. Betere, en daarom nog niet betuttelende, vragen waren in dit geval geweest: ‘Wellicht vergeten mensen dat er nog andere mogelijkheden bestaan om een huis fris te houden?’, ‘Hoe komt het dat huizen tegenwoordig niet fris zijn?’ en ‘Is een airco werkelijk een goedkopere oplossing?’
Dan was die milieupipo niet onmiddellijk in de rol van consumentonvriendelijke boeman geduwd. ‘Van die groene jongens moeten we in de zomer nu ook al puffen en zweten’: ik hoor het ‘de mensen’ al zeggen. Maar helaas, ik vrees dat in bepaalde situaties de mensheid op haar domheid en kortzichtigheid zal moeten gewezen worden; dat lijkt me hoe langer hoe onvermijdelijker. En evenzeer helaas: ik vrees dat die vrees geen zoden aan de dijk zal leggen.

vrijdag 6 augustus 2004

47 * 29,64 * 3183

Opnieuw met D, opnieuw voor het te heet wordt. D heeft redelijk goed nieuws over zijn brandverzekering, en hij weet ook te melden dat T het beter maakt. Overigens, D rijdt in het grijs vandaag. Tussen de Blauwe Zaal en Damme zie ik twee blauwe reigers ruzie maken. We rijden tweemaal het rondje tussen Oostkerke en Hoeke, over de eeuwenoude Krinkeldijk en langs de Damse Vaart, waar we vaart moeten minder voor de door de Dienst Toerisme betaalde schaapherder. Met een Rodania-imitatie schrik ik een landbouwer in z’n schuur op. (Vroeger reed tijdens kermiskoersen een wagen van het uurwerkmerk Rodania voor het wielerpeloton uit. De luidspreker braakte voortdurend met een scherpe, nasale stem: ‘Rodania-Rodania…’ Op zich was dat behoorlijk saai en weinig inventief, maar het stroboscopisch effect, de vervorming die optreedt wanneer een geluidsbron voorbijrijdt, vergrootte dit banale gegeven uit tot mythische proporties: ‘roddâNIAAAââaa-roddâNIAAAââaa…’, in die mate zelfs dat ik bij het horen of lezen van dat woord telkens opnieuw de geur van massageolie opsnuif en het geluid waarneem van perfect afgestelde radertjes, twee sensaties die onlosmakelijk verbonden blijven met de notie ‘peloton’, de verzamelnaam voor de school van gebalde snelheid en energie die, meestal door een euvele ontsnapper voorafgegaan, enkele seconden na de reclamewagen voorbijzoefde. Het past bij deze uitweiding om de stroboscopische sensatie te vermelden van het zelf, enigszins miscasted, met de fiets tussen twee hagen van achter nadarafsluitingen opgestelde wielersupporters over de streep van een lokale wielerwedstrijd rijden: de geur van stokvis, hotdogs, verschaald bier…, en de omroeper die net bezig is met het voorlezen van het lijstje sponsors die de premies voor de volgende doortocht hebben gefinancierd.) Ro-da-ni-âââaaaa… De boer in zijn schuur kijkt op en stuurt een blik met iets van minachting in naar de twee steedse volwassenen die ’s voormiddags op een doodgewone werkdag de luxe genieten van het in leegte rondpeddelen. Ja, de verhoudingen tussen stad en platteland…! Ik herinner mij hoe ik als kind op de fiets ook de reflex had om boeren op de een of andere jolige manier te groeten. Ik herinner mij evenwel niet ooit daarop een negatieve reactie te hebben gekregen. Ik was een kind toen, dat wel, en begroette – al besefte ik dat toen zeker niet met zoveel woorden – in de landbouwer die op zijn veld geplant stond een soort van primitieve aardse (chtonische!) gebondenheid, een viering van oeroude elementen (lucht, water etc…) die ik als jongen-uit-een-verkaveling nog net wist te herkennen en te waarderen… Vandaag lijkt de tertiaire sector mij veel verzuurder dan destijds. Ja, er bestaat zelfs een ronduit gespannen verhouding tussen in kleurige pakjes rondfietsende kaderleden en ambtenaren, en de wroetende en zwetende boer die maar al te graag met zijn veel breder dan vroeger uitvallende tractor die wielertoeristjes de berm in drumt. (Tussen haakjes: wat ben ik blij het woord chtonisch eens te kunnen gebruiken! Ik herinner mij dat FB het destijds te pas en te onpas in zijn teksten dropte, en dat ik toen de betekenis moest opzoeken om te begrijpen wat hij ermee bedoelde want uit de context kon ik het niet opmaken. Nu kan ik ook eens chtonisch schrijven! Heerlijk!)
Ach, dat voorbijzoevende peloton, de geur van olie, de radertjes… Ik sta opnieuw als kind aan de hand van mijn grootvader, helaas in een binnenbocht van het parcours in Maastricht, ergens op een plaats waar de massasprint van de Tour-etappe (editie 1967 of 1968) al op gang was getrokken. We wachtten daar al een uur in de hitte op iets wat ik mij nooit zo monsterachtig groot en snel en geurig en luidruchtig had kunnen voorstellen. De intensiteit van de herinnering die ik eraan heb overgehouden is omgekeerd evenredig met de snelheid waarmee het allemaal voorbij was: een zucht, een windstoot, een vluchtig parfum… En: de waarneming van iets geels, een gele schicht, de leider in het klassement die toevallig aan mijn kant van het peloton door die akelig snelle binnenbocht gierde. Zo, was het dat maar? Ja, dat was het. We keerden terug naar de bloedhete Volkswagen Kever en vatten de terugtocht aan naar het nabije Stokkem waar ik een week of twee ‘op vakantie’ was bij mijn – toen allebei nog levende - grootouders.

donderdag 5 augustus 2004

Mijn woordenboek (15)

AANHOREN
Je luistert allang niet meer, je aanhoort. Je wil stoppen met horen, maar je kunt het niet: je blijft het aanhoren. Bijvoorbeeld: iemand verwijt jou iets, spuit kritiek. Ofwel ben je compleet verrast, en dan luister je want je bent benieuwd – misschien leer je wel iets bij. Ofwel is de kritiek die je te horen krijgt, niet onverwacht. Dan kun je haar alleen nog maar aanhoren, want je wéét al waarover het gaat. Wat je ook kan aanhoren, is bijvoorbeeld het dagelijkse leed dat via de journaals op tv of op de radio over je heen wordt gekieperd. Je aanhoort het maar je hoort het niet meer. Eigenlijk ben je er potdoof voor.

Suffragaan

Klinkt dit niet als muziek in de oren: ‘…de kerk van Parijs verdroeg het node, dat zij nog altijd suffragaan was van het aartsbisdom Sens…’? Het is een citaat van Huizinga, gegeven als voorbeeldzin onder het lemma ‘suffragaan’ in Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, dertiende uitgave (1999), p. 3322. Wat ‘suffragaan’ betekent moet u, als u het uit de voorbeeldzin niet kan opmaken, daar maar eens opzoeken. Hier moet u enkel genieten van de muzikaliteit en de poëtische kwaliteiten van Huizinga’s zin. Ik hoor Parijs weerklinken in altijd. In node synode. In de komma na node schuilt aarzeling en kerkdiplomatieke omzichtigheid. In suffragaan zit een of ander kleur of materiaal van priesterlijke gewaden. En in Sens hoor ik de ontgoocheling van de Parijse clerus doorklinken: sans pouvoir.

woensdag 4 augustus 2004

Mijn woordenboek (14)

AANHANGWAGEN
Toen ik als dienstplichtige in het leger zat, in 1987 was dat, mocht ik het meemaken dat een van mijn collega’s, een Waal wiens naam ik jammer genoeg ben vergeten, drie opeenvolgende dagen driemaal dezelfde aanhangwagen schilderde. De tweede en derde keer na eerst de verse kakigroene verf te hebben afgeschuurd. Deze jongeman bracht op voortreffelijke wijze de zinloosheid in beeld van zijn (en bij uitbreiding: mijn) aanwezigheid, daar, in die garage in de onmetelijke kazerne van Peutie. Of hij nu dit deed, of iets anders, het maakte niet uit, als de tijd maar voorbijging.
Een aanhangwagen is ook, in tijden van verkiezingen, een ‘remorque’ waarop verkiezingsaffiches zijn aangebracht en die goed zichtbaar, meestal een kostbare parkeerplaats in beslag nemend, wordt achtergelaten. In dat geval is het een wagen die om aanhang smeekt.

62 *29,79 * 3136

Samen met D, die in een gele trui rijdt, wat als vanzelf wat palavers over Armstrong oproept – en ik ben dan natuurlijk de rebelse spijtoptant Simeoni, wiens eer gekrenkt is. We rijden over de ‘Oedelem-berg’ genaamde conditiemeter (als je voor de top onder de dertig gaat, kun je best nog wat bijtrainen). Sinds de kasseien er herlegd zijn is het er een stuk minder lastig – en toch ga ik in het rood. Oostveld, Sint-Joris, Maria-Aalter, Het Aanwijs, Hertsberge, Ruddervoorde, Loppem: het is een hele tijd geleden dat ik nog die kanten opgefietst ben. We rijden stevig door, 34, 36; elk om beurt op kop. Er wordt weinig gezegd. Ik zie de zweetvlek op de gele rug voor mij aangroeien. De middag nadert, de lucht wordt alweer schriel. Ik voel een hoofdpijn de kop op – of in – steken en verlang hevig naar een douche en fris fruitsap.

dinsdag 3 augustus 2004

Mijn woordenboek (13)

AANHALINGSTEKEN
Als ik mijn geliefde wil aanhalen, doe ik dat zonder aanhalingsteken. Ik kondig mijn aanhaling bij manier van spreken niet aan, ik vraag of waarschuw niet omdat ik het op dat ogenblik, meestal toch, méén. De liefkozing die volgt is niet van een ander, ze is van mij – en dus kan de zin gewoon doorlopen, zonder door de cesuur van de aanhalingstekens in twee werkelijkheidsniveaus uiteen te vallen. Aanhalingstekens wijzen altijd op inauthenticiteit: dit is niet van mij want het is van een ander; wat hier volgt is een citaat. De bewustwording daaromtrent wordt, zo lijkt me, nadrukkelijker en uitdrukkelijker. Gebeurt het niet vaak dat, in de gesproken taal, zeer expliciet, door middel van een gebaartje met beide wijsvingers, iets tussen aanhalingstekens wordt geplaatst? Dat betekent dan zoveel als: daar heb ik niet de juiste woorden voor, de woorden die rechtstreekser kunnen uitdrukken wat ik uit te drukken heb. En dus betekent het: wat ik nu zeg is níet wat ik uit te drukken heb. Wie alleen maar tussen aanhalingstekens durft te spreken en dus voortdurend een beroep doet op iemand anders’ gezag, op het gezag van het inauthentieke, zou er misschien beter het zwijgen toe doen. Of heb ik het helemaal verkeerd voor en is net dat de essentie van taal: dat er voortdurend een spanning bestaat tussen wat wij menen te moeten zeggen en wat wij niet kúnnen zeggen? Dat zou van het aanhalingsteken een teken maken dat alle andere lees- en spreektekens, het vraag- en uitroepingsteken voorop, in de schaduw plaatst.

32 * 27,60 * 3074

Ik rijd door wolken barbecuedamp en als ik vrouwen op de fiets of vrouwen te voet kruis of inhaal, slaat een geur van zeep me in de neus. Ik denk behalve – zoals zeer dikwijls – aan seks ook aan de dood, die dezer dagen dichter dan gewoonlijk in mijn omgeving rondwaart: vandaag nog in de vorm van een doodsbrief van de vader van een ex-collega van P én van een kannibalistisch geïnspireerde, zeer wrede moord in ons kippenbestand. Hoe de begrafenis, pardon, teraardebestelling van het slachtoffer onvermijdelijk toch ook een vage behoefte aan ritueel opriep. Je gooit dat kadaver niet zomaar in die tegen hondengegraaf nogal diep bemeten put, je gooit die eerste schep aarde niet zomaar terug: je doet het zacht. En het is maar een kip. Ik denk aan X, die niet naar de begrafenis van de ex-schoonvader van haar dochter wil omdat de ex-man de naam van haar, de dochter, maar een bescheiden plekje op het doodsbericht heeft toebedacht. Rancune. Ik zie de geoogste tarwevelden en denk: het is zomer, het wordt al weer vroeger donker. Op precies dezelfde plaats waar de vorige keer een klein konijn een eind voor me uit liep, loopt ook dit keer een klein konijn een eind voor mij uit. En ik denk: wie kan het nu in godsnaam interessant vinden dat ik dit opschrijf? Maar meteen ook: is dát, of iemand dat interessant vindt, belangrijk? Neen dus. En daarom: laat ik het toch maar doen, laat ik het toch maar opschrijven.

Leterme doceert economie

Ik weet niet wat het is of wat het betekent, maar onlangs droomde ik dat ik een les economie en management kreeg van Yves Leterme. De kersverse Vlaamse minister-president, toonbeeld van saaie degelijkheid, produceerde de ene voortreffelijke volzin na de andere – in die mate dat ik me na het wakker worden heel nadrukkelijk afvroeg waar m’n onbewuste het dit keer allemaal had gehaald. Naast mij in de klas zorgden Hell’s Angels, uitgedost met veel leder maar vreemd genoeg ook met lingerieachtige onderbroeken die ter hoogte van de reet een opening hadden zodat kakken zonder broekje uittrekken mogelijk was, voor een wat onbehaaglijk sfeertje.

maandag 2 augustus 2004

Uit het nieuws

Bij een brand in een winkelcentrum in de Paraguayaanse hoofdstad Asuncion komen driehonderd mensen om het leven en raken er evenveel gewond. De eigenaars van het winkelcentrum houden de deuren en nooduitgangen gesloten omdat ze vrezen dat velen met onbetaalde waar het pand zullen verlaten. Een beter beeld voor onze gevangenschap in het kapitalistisch systeem is nauwelijks te bedenken.
Het zou mij niet verbazen als ooit een overlevende getuigt dat ergens in het winkelcentrum een muziekbandje is blíjven spelen. En zoniet is zeker de muzak uit de luidsprekers blijven schallen, tussen de ineenstortende rekken vol glitterende en overbodige, knetterende en kletterende dingen, als baslijn bij het wanhopige geschreeuw van verbrandende mensen, als misleidende leeflijn onder het kabaal van ineenstortende valse plafonds.

zondag 1 augustus 2004

49 * 29,32 * 3042

Naast de dubbele vaart tussen de weg naar Lapscheure en de weg naar Sint-Rita zit op een betonnen muurtje van een sas een kat naar de velden te staren waarop de lage zon een gouden gloed legt (vergeef me het cliché). Ik denk aan allerlei dingen. Aan de reis die voorbij is, aan bepaalde dromen die ik de voorbije nachten heb gehad, aan de liedjes van Bourvil die door m’n hoofd denderen, aan het feit dat ik aan dat alles denk en eigenlijk ook, ja waarom ook niet, aan het feit dát ik denk en hoe wonderlijk dat is. Ik denk ook aan A, de dochter van J, die vorige week in de Van Coilliedreef, een deel van mijn parcours, door een 4x4 is opgeschept en nu voor haar leven vecht. Ik denk aan R’s moeder, die vorige week is begraven, en aan J’s vader, die gisteren is gestorven… De zon staat laag en verandert alles in een fel contrasterend zwart-wit.

Dyslexie

Een auteur die mij, via geruchten, intrigeerde maar die ik, afgeschrikt door – alweer – geruchten, lange tijd voor mij uit heb geschoven. En nu las ik dan eindelijk de eerste helft van De veiling van nr. 49 (1966), volgens het achterplat Thomas Pynchons ‘toegankelijkste boek’. De eerste helft, want verder geraakte ik niet. Ik kwam – alweer alweer – tot de vaststelling dat het, hoe moet ik het zeggen, te literair is voor mijn zich steeds nadrukkelijker van het literaire en de literatuur afwendende smaak. (Een ramp is dat, gezien de collectie boeken die ik in huis heb.) Een jaar of twintig geleden zou ik van die Pynchon en zijn superieure ironie hebben gesmuld, dat weet ik wel zeker. Nu glijdt het van me af als een koude douche. Ik zíe wel dat het goed en hoogstaand en highbrow is, maar het doet me maar weinig meer. De letters, de woorden, de hele bladspiegel vervaagt; ik lijd, wanneer ik fictie voor ogen houd, steeds nadrukkelijker aan dyslexie.

Hilariteit bij de bakker

Mensen die uitdrukkelijk welgezind durven te zijn en met een kwinkslag de toon weten te zetten in een propvolle bakkerij op zondagmorgen: ze zijn zeldzaam. Er is nochtans niet veel nodig om in die situatie – zomerse zondag, vakantiestemming, mooi weer op komst – een soort van hilariteit op gang te brengen. Een goeiendag, een glimlachende bakkerin, een schertsende bakker die achter zijn kassa de tel kwijtraakt en dan X die binnenkomt of probeert binnen te komen. 'Zeg, die zaak moet hier dringend uitgebreid worden!' (Alles in het Brugs, uiteraard.) Waarop de bakker: 'Je mag de deur vastzetten.' Hij wil de te krappe winkelruimte met een stuk trottoir aanlengen. X, gevat: 'Ja, maar dan ga je mij daar wel voor moeten betalen.' Wanneer de bakker vraagt waaraan X dan had gedacht, luidt het laconiek: 'Ha, met een korting op mijn koeken bijvoorbeeld.' Dat vinden de twee aanwezige dames (badammen noem ik dit soort corpulente, zeer gepermanenteerde en altijd bebrilde madammen) zeer vermakelijk. Giechelend bestellen ze hun pistoletjes, hun sandwichkes, hun koffiekoeken. Iedereen is content. Buiten staan alweer nieuwe mensen aan te schuiven. Zij kijken sip, snappen niet waar in de winkel om gelachen wordt. Zij zullen, eens binnen, de normale norsigheid in eer herstellen.

Uit het nieuws

De club van rijke landen heeft beslist dat 'op termijn' de invoersubsidies voor landbouwproducten moet worden afgeschaft. Dat is: het protectionisme ten voordele van de eigen landbouwers afschaffen. Of dan toch minstens afbouwen. 'Onze' Boerenbond is tegen. Natuurlijk is ze tegen. Maar voor het eerst ziet ze dat haar tegenstanders een internationale gedaante hebben aangenomen. 'Canada moet', en 'de Verenigde Staten moeten'. Ecologie en wereldwelzijn zijn geen zaken die rond de kerktoren worden geregeld, in rokerige zaaltjes boven het middenstandscafé of, onder leiding van de katholieke burgemeester, in de pastorie.

Uit het nieuws

Terwijl op het Sfinxfestival in Boechout duizenden genieten van Afrikaanse muziekjes, spoelen in Italië en Spanje honderden Afrikanen aan. Minstens drie van hen hebben het afgelopen etmaal dit avontuur niet overleefd.

20 * 27,50 * 2993

Met twee croissants en zes petit-beurre-koekjes in de maag en zeshonderd zeventig kilometer in een hete auto achter de kiezen de fiets op, ik denk dat een zeekapitein die na zes maanden woelige wereldzeeën voet aan wal zet ook iets dergelijks moet voelen. Het is in elk geval niet de ideale aanloop naar een fikse rit. Er staat wind, een zeebries nota bene, en de Charollais-koeien in de polderweide brengen mijn mentaal evenwicht nog meer in het gedrang. Stonden die vanmorgen niet nog in de Bourgogne te grazen?