dinsdag 17 augustus 2004

Mijn woordenboek (18)

AANKLAMPEN
De zwakkere renner sterft in het wiel van de sterkere. Méér dan volgen kan hij niet meer. En zelfs dat is bijna te veel. Toch klampt hij aan. Waarom? De strijd is toch verloren? Rekent hij op een tweede adem? Op een inzinking van de sterkere? Het aanklampen heeft iets heroïsch, het is de laatste kans voor de verliezer om het ideaal van de winnaar te benaderen. Zo is het wanneer we het vanuit zijn standpunt bekijken. Vanuit het andere perspectief is wie aanklampt onaangenaam. Hij bederft de glans van de sterkte van de sterkere. De zwakkere aanklamper draagt iets van zijn vernedering over op de sterkere.
Aanklampen komt niet exclusief in de sport voor. Neem bijvoorbeeld een receptie. Daar heb je ook aanklampers. Ze zoeken de aanspraak van mensen die daar niet om vragen, ze dwalen rond met een beduimeld glas in de hand, tot ze iemand hebben gevonden aan wie ze zich kunnen vasthaken. Dat leidt soms tot gênante situaties. Het heeft iets klams, dat aanklampen. Als een zuignap op een natte ruit. En dat laatste restje zurige witte wijn is natuurlijk allang lauw.
Aanklampen is een weinig eervolle maar op geen enkele manier door de aangeklampte ten kwade te duiden schemerhouding tussen verliezen en capituleren. De aanklamper heeft het recht om niet te willen erkennen dat wie niet meteen wint, zo goed als gedoemd is te verliezen. Zo goed als: inderdaad, op dat kleine restje hoop zet hij alles in en dat is waar het in het aanklampen om draait. Tegen beter weten in.