vrijdag 17 september 2004

Bakkertje

Een paar dagen geleden belandde ik ’s avonds laat tijdens het na-zappen (met na-zappen bedoel ik de altijd veel te lang uitlopende sessies van zappen waaraan ik mij af en toe in een al zeer op de slaap gelijkende toestand van uitgeblustheid en verdoving overgeef in het begin van de nacht, wanneer alle huisgenoten al lang en breed aan het pitten zijn) – een paar dagen geleden dus belandde ik in een aflevering van het onvolprezen ‘Man bijt hond’. En daar zag ik het volgende:
Hoe een oud mannetje, dat ik vaag meende te herkennen, een aan een Brugse winkelstraat gelegen schoenwinkel binnenstapte om er een ‘verkeerd’ paar pantoffels in te wisselen. ‘Haar voeten zijn nog breder dan ik had gedacht.’ (Brugse dialect, natuurlijk – de programmamakers hadden nagenoeg het volledige item ondertiteld.) Wie is toch die man, dacht ik. Waar heb ik hem nog gezien? Hij was tóen in elk geval nog niet zo ineengeschrompeld als nú, stelde ik vast – waaruit ik meteen ook afleidde dat het een hele tijd geleden was dat hij voor de laatste keer in mijn leven was opgedoken.
De cameraploeg (en ik dus ook) volgde de man – volgens de regels van het spelletje dat de programmamakers hadden bedacht: iemand een tijdje volgen, een momentopname maken, om dan, als in een estafette, op iemand anders te botsen die het pad van de eerste kruist, om die dan weer een eindje te vergezellen… (Geografie en toeval spelen een belangrijke rol in dit concept.)
Wij volgden dus de man en kwamen terecht in een woning. Een kraaknette woning. Met een kraaknette veranda waarin álles, en een kraaknette woonkamer waarin overduidelijk níets gebeurde. Ik dacht, het is niet waar! Daar had je de twee zwakzinnige dochters, die overigens kies overwegend búiten beeld werden gehouden. Daar zat de dikvoetige matrone, ze was geen haar veranderd! Straks kom ik zelf nog in beeld, dacht mijn uitgebluste en verdoofde ik. De matrone paste de pantoffels – en ze pasten! Mocht wel, ’t was al een stevige mannenmaat. Tsien goêie, zei ze nog.
Op dat ogenblik kwam de bakker binnen. Daar heb je het al, dacht mijn verdoofde en uitgebluste, maar nu toch ook wel enigszins alerte ik. Het ‘bakkertje’! ‘Leg de broden maar op tafel’, zei de matrone. Dát was geacteerd. De aanwezigheid van de cameraploeg deed haar dingen zeggen die ze anders níet zei. Ik, pardon, het bakkertje legde de twee broden, zoals altijd, op de tafel. Daar lag ook, in een blikken doosje, nog altijd hetzelfde blikken doosje, het geld: tot op de halve frank, pardon, cent gepast.
Ik wist dat nog, van vroeger. Ik ben namelijk ook het ‘bakkertje’ van deze mensen geweest. Een vakantiejob.
De estafetteregels schreven nu voor dat wij het bakkertje volgden. Het huidige bakkertje. Hij stapte in zijn bestelwagen, de cameraman mocht achterin zitten, tussen de broden. Ik herinnerde mij de tientallen keren dat ik zelf mijn bakkerswagen had volgeladen. De matrone, het ventje dat de boodschappen deed en de twee dochters die altijd slaafs het hele huis, binnen én buiten, aan het schrobben waren, namen altijd twee witte broden. Gesneden. Om de twee dagen twee broden. Waarom ze niet dagelijks één vers brood namen, is mij altijd een raadsel gebleven. Niet dat ik er mij twintig jaar later nog het hoofd over breek, maar een raadsel is het gebleven.
Het bakkertje zei niet veel. Om precies te zijn: hij zei geen woord. Hij reed door een straat waar ik zelf, nu nog, vaak kom. Er stond een auto met een paardenremorque langs de kant. De volgende sequentie bestond uit een gesprekje met een paardenliefhebber. Exit bakkertje…
Ik heb het me vaak afgevraagd wanneer ik daar voorbijreed, hoe het zou zijn met dat mannetje en die twee dochters. Dat die matrone nooit zou veranderen (behalve dat haar voeten opzwollen), wist ik zo wel. Zij had daar, in haar machtspositie, geen reden toe. Maar dat het voor die drie andere nog altijd hetzelfde is – de dagelijkse sleur van boodschappen doen, schrobben, poetsen, koken, wassen en bevelen ondergaan, en de tweedagelijkse sleur van de broden –, weet ik nu pas, na mijn na-zapsessie van een paar dagen terug, met zekerheid. Ze zijn er nooit in geslaagd zich aan haar bewind te onttrekken…