maandag 2 september 2024

notitie 454

VLUCHTEN KAN NIET MEER

De Amerikaanse ‘politiek activiste, kunstcritica en cultuurhistorica’ Rebecca Solnit opent het vijftiende hoofdstuk van Wanderlust, haar ‘filosofische geschiedenis van het wandelen’, met deze zin: ‘Je hebt weinig aan de vrijheid om te wandelen als je nergens heen kunt.’ Dat lijkt een waarheid als een koe, maar Solnits uitwerking van deze gedachte zet toch aan het denken, onder meer in het kader van de discussies over het massatoerisme die steeds nadrukkelijker worden gevoerd. Ook in mijn thuisstad Brugge. Die overigens, maar dat geheel terzijde, in de rangorde van zwaarst belaste steden (de verhouding tussen het aantal bezoekers en het aantal inwoners) van een vierde naar een zeventiende plaats is getuimeld. En dat ondanks de jaarlijkse stijging van het aantal bezoekers met 6 procent (https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20240830_93251684). Dat moet beter kunnen!

Die laatste toevoeging was om te lachen.

Wat bedoelt Solnit met dat nergens heen kunnen? Ik parafraseer even.

Aan wat Solnit ‘een gouden eeuw van het wandelen’ noemt is een eind gekomen door de drastische wijziging die de verhouding tussen stad en platteland heeft ondergaan. Er heeft een volksverhuizing plaatsgevonden van de binnensteden naar ‘suburbia’. De voetganger is uit de steden en ook uit de als tentakels uitdijende voorsteden verdrongen. Het ‘wandelen als culturele activiteit, voor je genoegen’ is een bedreigde activiteit.

De eerste beweging van de stad naar het omringende platteland, en dus het ontstaan van voorstedelijke woonzones zonder geschiedenis en zonder organisch gegroeid en verduurzaamd sociaal weefsel, werd ingezet door de vlucht van de gegoede klasse voor de door haar religie als ongunstige bestempelde want zondige sferen van de binnenstad. De tweede beweging kwam er als vlucht voor de ecologische vervuiling en de bedreigingen van de gezondheid die in de stad heersten als gevolg van een nog volkomen ongereglementeerde industrialisering. Deze twee bewegingen brachten een scheiding tussen werk en vrije tijd met zich mee, tussen dag en nacht, tussen de professionele activiteiten en het van de wereld losgescheurde want in een anonieme verkaveling geparkeerde kerngezin. Deze fragmentering van de leefwereld ging ook samen met de fragmentering in de sociale stratificatie met van elkaar gescheiden sociale lagen: rijk en armer leefden gesegregeerd in verschillende wijken.

De steden ontvolkten, de bevolking trok zich terug in slaapverkavelingen. Wandelen, flaneren, struinen: dat soort stedelijke activiteiten had daar geen zin. Bovendien maakten de grotere afstanden motorisering noodzakelijk. Zo ontstond een vliegwieleffect: koning auto drong de voetganger/wandelaar nog verder terug. Deze evolutie verliep parallel met de introductie van de televisie. Solnit haalt een studie aan waaruit blijkt dat kinderen die in een ‘onbeloopbare’ voorstad in Californië wonen tot vier keer meer tv kijken dan kinderen in een ‘beloopbaar’ stadje in Vermont. En van een andere studie weet ze dat er een verband is tussen veel tv kijken en zich (te) bang laten maken om nog buiten te komen. Intussen zijn er nog veel meer schermen bijgekomen, die de ‘privatisering van het dagelijks leven’ nog acuter maken. Ze ‘zorgen (…) voor een zich terugtrekken uit die wereld, eerder dan het verzet te stimuleren tegen de teloorgang van de openbare ruimte en de sociale omstandigheden’.

De auto heeft de publieke ruimte onleefbaar gemaakt. ‘De democratische en bevrijdende mogelijkheden van mensen die in het openbaar bijeenkomen bestaan niet op plaatsen waar ze geen plek hebben om bijeen te komen.’ En Solnit voegt daar schamper aan toe: ‘Misschien was dat ook wel de bedoeling.’ Achter de recente ontwikkelingen van ‘architectuur, design en technologie’ ziet zij het ‘oogmerk om de openbare ruimte tot nul te reduceren’. Zij detecteert met andere woorden een on- of antidemocratische evolutie, die in elk geval de sociaal-onrechtvaardige ongelijkheden verdoezelt en elke mogelijke opstand daartegen al preventief de kop indrukt.

Dat zijn in politiek opzicht toch wel zeer relevante ontwikkelingen in het stedelijke en voorstedelijke landschap. Het lijkt me dan ook zinvol om daar in een discussie over de houdbaarheid van het massale stadstoerisme, bijvoorbeeld in Brugge maar ook in een toenemend aantal andere Europese steden, rekening mee te houden. Het lijkt zinvol de discussie over het massatoerisme meteen in een ruimere context te plaatsen en op die manier alvast niet te blijven steken in lokale, zeer particuliere ergernissen. De vraag die tegen- en voorstanders ja, die bestaan wel degelijk – van een groot onevenwicht in de balans tussen bewoners en bezoekers zich uiteindelijk ook moeten stellen is deze: welk soort stedelijkheid wil men eigenlijk? En daarna volgt onvermijdelijk een tweede vraag: is een dergelijke wenselijke stedelijkheid nog wel mogelijk, gegeven de stadsvlucht, de remmen op een terugkeer van de bevolking naar de stad, de privatisering van de openbare ruimte, de teloorgang van het stedelijk weefsel en de teruggedrongen mogelijkheden tot sociale interactie?

Als een kleine stad als Brugge wordt overrompeld door toeristen, betekent dat onder meer dat de democratische functie van de openbare ruimte, of toch een deel ervan, in gevaar komt. Anderzijds moet iedereen die daar verzet tegen aantekent zich afvragen welke stedelijkheid wenselijk en nog mogelijk is. Je kunt proberen om bijvoorbeeld het autoverkeer te weren – wat in Brugge wel degelijk gebeurt – maar heb je daarmee een gezonde en leefbare stedelijkheid hersteld? Waar is het postkantoor, waar is de RVA, waar zijn de stadsdiensten, waar is het ziekenhuis, waar zijn de buurtwinkels, de volkscafés, de ontmoetingsplaatsen? Die bevinden zich buiten de stad of ze zijn gewoonweg verdwenen. Op de vrijgekomen en/of nog niet ‘ingebreide’ plekken komen luxeappartementen die de mogelijkheden van de gemiddelde beurs overstijgen. En stel nu nog dat al die vezels van wat ooit een stedelijk weefsel was zouden terugkeren naar de stad, en je slaagt er bovendien in om het vastgoed opnieuw betaalbaar te maken zodat jonge Bruggelingen weer in hun eigen stad kunnen wonen: waar zijn de mensen, waar zijn de Bruggelingen, willen ze wel terug naar de stad en zijn ze nog bereid om zich te engageren in een sociaal weefsel? Bestaat er nog wel zoiets als een sociaal weefsel in een gevirtualiseerde en door schermen gefragmenteerde wereld?

Een ernstig toerismedebat vergt veel meer dan een reductie tot de boutade dat 95 procent van de bezoekers zich hier, in Brugge maar ook in andere steden, komt vergapen aan een voorgekauwde illusie. Ik ben geneigd dat te geloven, maar die veronderstelling doet eigenlijk niet ter zake. De vraag is of de ergernis over dat massatoerisme niet steunt op een inhoudsloos geworden idee van stedelijkheid in een uiteengevallen wereld.


Rebecca Solnit, Wanderlust, vertaling (2019) door Janine van der Kooij van Wanderlust (2001), 297 vv.