maandag 16 september 2024

een mooi moment, vorige week 4

Ik zie Tom Waes een rozijn proeven en daarbij op commando bedachtzaamheid aan de dag leggen. Op de een of andere onnaspeurbare manier is dat op zo’n manier in beeld gebracht dat het mij ontroert. De reeks Kalm Waes, waarvan ik de tweede aflevering bekijk, gaat over stress, onthaasting, mindfulness, meditatie, ‘in het nù leven’ en het op een aangename manier in afzondering en ver van alle prikkels doorstaan van de tijd. Ik begeef me op grotendeels onbekend terrein. Het is dan ook nieuws voor me wanneer X. me laat weten dat het rozijnproeven een cliché is in de meditatiewereld. Gelukkig wist ik dat niet.

https://www.vrt.be/vrtmax/a-z/kalm-waes/

240909


afscheid van mijn digitaal bestaan 418

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

25 september 2015


Ik zit, muziek op mijn kop en boek voor de neus, op de trein die om negen uur uit Brussel-Centraal is vertrokken. Niet pile op negen maar om negen uur of daaromtrent: vanaf een uur of drie na kantoortijd begint het al niet meer zo nauw te steken.

In Gent komt een jonge vrouw tegenover mij zitten. Ik kijk op uit Klemperers dagboek en schat haar een jaar of twintig, hooguit vijfentwintig. Ze heeft drie plastic zakken bij zich, twee ervan puilen uit met voedingswaren. Ik zie koekjesverpakkingen en trossen nog donkergroene bananen. (Ik weet dat het beladen is, die bananen, maar ik moet hier vermelden zoals het is gegaan en het was dus niet anders.) Ik voel meteen dat de jonge vrouw uit is op contact en sla mijn ogen neer. Ik wend voor te lezen. Ik wil geen contact.

Ik heb me niet vergist. De jonge vrouw buigt zich naar mij over en zegt iets. Ik hoor niet wat, en haal daarom de koptelefoon, waarin net iets zenuwachtigs van Dexter Gordon blaast, van mijn hoofd. Pardon?

Comment ça va?

Deze jongedame vraagt mij hoe het met me gaat. Dit is ongebruikelijk en ik besef meteen dat het al even ongebruikelijk is dat die vrouw dat niet lijkt te beseffen. Zij breekt binnen in mijn forenzenpricacy. Zij knipt een gat in de prikkeldraad die ik rond mijn comfortzone heb opgeworpen.

Ligt het aan haar jeugdige onbezonnenheid, of aan haar culturele achtergrond? Is dit een agressieve flirtation? Niets van dat alles. Het kind is zat. Of anderszins onder de invloed. Welk product haar een loer heeft gedraaid, kan ik niet achterhalen. Maar in elk geval is het niet iets wat bijdraagt tot een heldere communicatie en inachtneming van de op een in het Westen recht op zijn doel afstevenende forenzentrein gebruikelijke omgangsvormen. Ook niet als die trein door de avond rijdt.

Ik antwoord met de voorgeschreven nietszeggende mededeling en ben zo euvel de bal terug te kaatsen. In mij sluimert nog altijd dat restje salonanarchisme dat ertoe neigt om onconventioneel gedrag te honoreren. Bovendien moet je ten aanzien van vrouwen enige courtoisie ambiëren, ook al gedragen ze zich net niet netjes.

Aan haar reactie op mijn teruggekaatste vraag merk ik meteen dat het deze tijdelijke medemens, die een ander geslacht, kleur, leeftijd, taal en duidelijk ook achtergrond heeft dan ikzelf, niet zo goed vergaat en ik voel meteen in mij de wens opborrelen dat zij ook een andere bestemming heeft. Wat dan weer van mij niet zo netjes is. Ik verlang al hevig terug naar mijn lectuur maar voel meteen dat zij het been dat haar is toegeworpen stijf zal houden.

Er ontstaat iets als een aanzet tot gesprek. Die aanzet drijft op beleefdheid, mededogen en wanhoop – in wisselende proporties over beide deelnemers gedistribueerd.

Ik verneem dat het kind acht maanden geleden een ander kind op deze wereld heeft gezet, dat dat kind in Aalter (het volgende station godzijdank) op zijn moeder wacht, dat er geen vader meer is om mee te wachten, dat er één dag per week moet gepoetst worden in een Tielts ziekenhuis, en dat de enige Nederlandse wendingen die al tot deze Rwandese (want daar komt zij vandaan en daar wil zij over een jaar of twee terug heen) zijn doorgedrongen 'môh vint toch', 'oe wist?' en 'godverdomme' zijn. Wanneer zij die woorden uitspreekt, meen ik daarin iets van onbegrip – om niet te zeggen misprijzen – voor mijn leefwereld te horen doorklinken.

De donkerbruine kindvrouw lacht verdwaasd, haar ogen lijken weg te draaien waardoor een ongezond ogend wit tevoorschijn komt, ze spreekt traag met lome lippen en haar handen tasten onzeker naar de lucht die zich in de kloof tussen ons ijlings verdikt. In een betere wereld zou ik haar mooi kunnen vinden, denk ik.

En dan vraagt ze mijn nummer. Tu me donnes ton numéro?

Ik antwoord meteen, maar toch traag genoeg om eerst, in die ene seconde, te denken aan het lot van de vele vluchtelingen die ons land binnenkomen dezer dagen, de lange rijen voor het registratiebureau (gezien op tv), het onzekere lot dat hun wacht, het racistisch geïnspireerde onbegrip waarop ze worden onthaald, de verkrampte reactie van de bange blanke man die ikzelf ook ben, de sympathie voor allerlei vormen van primaircomfortverstrekking waarmee ik mijn geweten probeer te sussen.

Non.

Ik schrik van mijn eigen beslistheid. De Rwandese kijkt mij met smekende ogen aan. Toe, zeggen die ogen, toe, geef mij je nummer.

Ze herhaalt het nog eens met woorden, maar nu in de gebiedende wijs. Donne-moi ton numéro.

Non, herhaal ik, je ne vais pas faire ça.

Waarom zou ik ook? Wat zou ik mij op de hals halen als ik haar wel mijn telefoonnummer zou geven? Mijn weigering is redelijk. Maar het gevoel dat ik erbij heb, is dubbel.

Een smartphone roert zich. Stil, het apparaat staat op de trilfunctie. Zij antwoordt, maar de verbinding wordt meteen verbroken. Of is nooit tot stand gekomen. Op het schermpje spiek ik de naam 'Lou Lou'.

Ik ben opgelucht wanneer de trein het station van Aalter bereikt. De vrouw grist haar plastic tassen samen. Een van de trossen valt eruit. Ik raap hem voor haar op en reik hem aan. Zij zegt Merci en verlaat mijn wagon, trein en leven.


7318

Vlaardingen (NL) - 240804


zondag 15 september 2024

50 * 80,9 * 27,2 * 2854,2

Damme - Siphon - Dudzele - Lissewege - Zwankendamme - Zuienkerke - Meetkerke - Nieuwege 



een mooi moment, vorige week 3




Ik neem, gezeten aan een publieke tuintafel halverwege het weggetje dat met twee haakse bochten naar de top van Oedelem-Berg leidt, eindelijk nog eens de tijd om een schets te maken. Gedateerde motorgeluiden producerend passeren de deelnemers van een oldtimerrally. In een zorgvuldig beide bochten negotiërende goudkleurige Mercedes, bouwjaar ergens in de jaren tachtig van de vorige eeuw, passagiert een vrouw. Haar met florale motieven bedrukte hoofddoek behoedt haar zorgvuldig vormgegeven coupe voor uitwaaieren. Zij beloont, en passant, mijn aandacht voor het vehikel waarin zij naast een man – haar man? – heeft plaatsgenomen, met een wuifgebaar dat mij op onnaspeurbare wijze naar mijn kindertijd katapulteert, nog eens twintig jaar vérder terug in de tijd, toen wuiven naar vehikels nog niet ongebruikelijk was.

240908


7317

Groningen (NL) - 240807


zaterdag 14 september 2024

een mooi moment, vorige week 2

Bij de spoorwegovergang tussen Veldegem en Aartrijke maant Erik de Jong me aan om naar de wolken te luisteren. Maar dat gaat niet omdat ik fiets met de Lage Landenlijst in mijn oortjes. Die is bij dat liedje aanbeland waarin het, behalve over het beluisterbare geluid dat wolken blijkbaar maken, onder meer ook over de Afsluitdijk gaat. Waarop Eriks vroegere ik ooit moet hebben gefietst, zo begrijp ik. Net zoals ikzelf een paar weken geleden deed. Toch gedeeltelijk, want het grootste stuk moet je, tot de werken die er in uitvoering zijn in 2027 voltooid zullen zijn, als fietser in de pendelbus. Ik bedoel: je moet in een bus-met-laadruimte-voor-fietsen die meermaals per dag heen en weer tot een bepaald punt rijdt, enkele kilometers voor het andere uiteinde van de Afsluitdijk op de tegenoverliggende oever van het IJsselmeer. Maar dat was toen daar, en ik ben nu hier. Er komt geen trein aan, dus kan ik gewoon doorfietsen. Boven m’n hoofd zeilen de wolken over.

https://www.youtube.com/watch?v=5i0duYakqLY&ab_channel=VrtRadio1

240907


afscheid van mijn digitaal bestaan 417

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

10 augustus 2015


AVOND

Om half zes ‘s ochtends probeer ik mij nuchter voor te stellen hoe de avond is. Buiten heerst nog de duisternis. Zij zal terugkomen nadat zij weer enige tijd verdwenen is. Daar gaan we van uit, de aarde is rond.

De avond brengt, nadat de hindernissen van de dag overwonnen zijn, de afdaling naar de vlakte. Vermoeidheid en weerloosheid treden in, weerstanden worden overwonnen. Met de nacht in zicht wint onmiskenbaar een m’enfoutisme het pleit.

Reeds valt de sluimer die tegen middernacht, of iets daarna, een deken vormt. De avond brengt geen creaties. Daartoe ontbreken energie en concentratie; er zijn al te veel indrukken geweest. ‘s Avonds is receptiviteit aan de orde. De geluiden van de stilgevallen straat komen binnen. De uren zijn compacter en intenser dan die van overdag, wanneer ze in agendablokken zijn opgedeeld. Ze verglijden. Als er geen gasten zijn, meestal dus, brengt een film of een boek soelaas, of, als de dag te zwaar is geweest, een Zweedse krimi met psychologisch zwaar getraumatiseerde outcasts die het gevaarlijkst blijken wanneer de al te korte Scandinavische winterdag overgaat in een uitzichtloze poolnacht. Wanneer, met andere woorden, de avond al voorbij is nog voor hij valt.

In de loop van de avond nijpt de nood aan bevrediging, in welke vorm ook die nood en die bevrediging een uitweg zoeken. Er is verwachting, er zijn omstandigheden, er is wat er is – zodat er nu eens een zoete roes is en dan weer een bittere ontnuchtering. Naargelang van de uitkomst van deze spanningsboog, dient het bed zich aan als een evident verglijden of als gevolg van een abrupt wilsbesluit dat wringt en onverzoend blijft met de werkelijkheid.

Het middernachtelijke radionieuws maalt de mantra nog eens af met de al ettelijke malen gedebiteerde calamiteiten van het voorbije etmaal: ook vandaag werd de wereld niet gered. En dan volgen nog de krantenkoppen van de volgende dag. Maar eerst is er het wonder van de afwezigheid en – een hand tast slaapdronken naar de knop van de leeslamp – het vooruitzicht van hernieuwde luciditeit.





afscheid van mijn digitaal bestaan 416

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

5 augustus 2015

(25 november 2001)

Het laatste uur – zo zal blijken – mooi weer van de dag: ik ga met mijn oudste zoon en de hond wandelen in een zonovergoten, herfstkleurig Ryckevelde. (Ik heb een fotoapparaat meegenomen en de foto’s die ik zal maken, zullen getuigen hoe mooi het bos vandaag is.) Zo’n wandeling met een kind heeft altijd iets van dat treurige dat een toewijzingsnamiddag van een uit de echt gescheiden vader kenmerkt, maar dat gevoel zet ik altijd snel opzij. Ik ben niet gescheiden en ik ben hier met mijn zoon, meer niet.

T. voelt aan dat dit een – misschien al te zeldzame – gelegenheid tot spreken met zijn vader is en zoekt meteen al naar een onderwerp. ‘Over de media en de multimedia en de Kongolezen hebben we het al gehad,’ zegt hij grappend, verwijzend naar een vorige keer toen ik een imitatie van ex-premier Van den Boeynants ten beste had gegeven, die het dan, in die improvisatie, had over de inburgering van het internet in onze voormalige kolonie. T. had er hartelijk om kunnen lachen. Dit keer snijd ik het onderwerp ‘door een jongen van twaalf jaar te lezen boeken’ aan, en houd een bescheiden pleidooitje voor Karl May – zonder evenwel te overdrijven, mij heel goed bewust van het mogelijk contraproductieve van dit soort adviezen bij jonge kinderen die nu eenmaal niet meer leven in een culturele omgeving waarin het geschreven woord regeert. Een beetje later – hoe we daarop uitkwamen, weet ik al niet meer – hebben we het over het uiten van gevoelens. ‘Is het waar dat lachen gezond is?’ vraagt mijn zoon. Een nuchtere, wetenschappelijk bedoelde vraag. ‘Ja,’ antwoord ik. Waarop ik natuurlijk moet uitleggen waarom. ‘Lachen maakt bepaalde stoffen vrij in je lichaam, stoffen die goed zijn voor dat lichaam.’ Ik zeg maar iets want eigenlijk weet ik het niet. ‘Je gevoelens uiten is goed. Anders ben je een binnenvetter. Huilen is dus ook goed. Vrouwen leven langer, denk ik, omdat ze meer en beter dan mannen hun gevoelens weten te uiten.’ ‘Is huilen dan ook gezond?’ ‘Jazeker.’

De hond heeft iets gevonden, wentelt zich erin. T. loopt ernaartoe om het haar te beletten. Maar hij struikelt over een boomwortel. Hij komt op zijn knie terecht en begint… te huilen. Hij is in de war. Er steekt iets, dat voel ik aan, iets wat niet tot kniepijn te reduceren valt. Ik omhels hem. Hij laat het toe, slaat zijn armen rond mijn romp. Ik sus zijn tranen door het liedje te zingen van Charles Trenet dat ik in de auto op weg hierheen had gezongen, we hadden het plaatje opgelegd tijdens het opruimen na een bijzonder harmonieus verlopen middagmaal. Douce France, cher pays de mon enfance… Dat lucht op. We stappen verder.

Doet je knie pijn?’ vraag ik. Hij verbijt het. ‘Je moet je uiten, zoveel mogelijk. Je gevoelens uiten. Als je iets mooi vindt, bijvoorbeeld, zoals de kleuren van deze bomen. Of het lijnenspel van de takken.’ ‘Ja,’ zegt hij. Honderd meter verder: ‘Hoe komt het dat Laïka tegen jullie alle drie opspringt als we thuiskomen, maar niet tegen mij?’ Dat is het dus: hij voelt zich buitengesloten. ‘Misschien is dat omdat Laïka voelt dat je bang bent dat ze niet tegen je zal opspringen. Door er bang voor te zijn, máák je dat het zo is. Je moet zelfzeker zijn, overtuigd dat ze tegen je op zal springen. Je zult wel zien dat ze het dan ook bij jou zal doen.’ ‘Is dat zo?’ Ik besef dat ik heb gebluft. ‘Misschien toch niet,’ geef ik toe. ‘Misschien heb je gewoon een bepaalde lijfgeur die voor ons niet onaangenaam is maar die zij niet graag heeft. In dat geval kun je er niets aan doen. Of je hebt haar een keer onbedoeld pijn gedaan. Maar dat neemt niet weg dat je toch beter zelfzeker kunt zijn.’

In de loop van de wandeling hebben de wolken zich dreigend boven ons samengetrokken. Wanneer we in de auto stappen, vallen de eerste druppels. Een mooie wandeling was het, zoveel is zeker. Op zich zinvol, aangenaam. Maar meer nog dan de klaarblijkelijke liefde van een vader voor zijn zoon en – godzijdank nog altijd – een zoon voor zijn vader, overweegt bij mij als motivatie voor deze momenten de hoop dat mijn zoon er een mooie herinnering aan zal overhouden. De betekenis, de zin van een dergelijk geprivilegieerd moment ligt niet in het moment zelf (en zeker niet in het verleden), maar in de toekomst.

7316

Omgeving Lauwersmeer (NL) - 240807


vrijdag 13 september 2024

een mooi moment, vorige week 1

Ik maakte kennis met een zachtaardige en vriendelijke jongeman die zei dat hij toen hij nog geen kinderen had somber en pessimistisch in het leven stond.

240906

parallel 215

Ik wilde uw lunch en uw dutje niet bederven, zei ze, maar er zijn een hele hoop opschriften op de schutting gekalkt. Vervelende dingen. Meer dan vervelend.

Raymond Queneau, De blauwe bloemen, 144

Waarom zou je er met witkwast of spuitbus op uit trekken nu de laatste verbale taboes zijn geslecht en schuttingtaal niemand meer schokt?

Kees van Kooten, De tachtigjarige vrede, 120 

afscheid van mijn digitaal bestaan 415

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

31 juli 2015


AVERSIE

Luchthavenarbeiders treffen in de bagageruimte van een Afrikaans lijnvliegtuig een afgehakte apenkop met wellustig kronkelende maden aan: weerzin in de krant van vandaag, van alle dagen. De met zeep samengeklitte haarprop in de doucheafvoer: hekel aan, aan dat verwoede peuteren, hekel vermengd met weerzin. Een quad, die op een kalme zomeravond luid sputterend door de dorpsstraat knettert. Een wat? Een quad. Ergernis.

De woorden weerzin, hekel, afkeer, ergernis, aversie, enzovoort, al dan niet in combinaties of gevat in staande uitdrukkingen met de adjectieven visceraal, hartsgrondelijk, bloed-, onoverkomelijk etcetera: een heel palet staat ons ter beschikking om onze negatieve verhoudingen met de inderdaad vaak weerzinwekkende werkelijkheid te schilderen. (Kan de weergave van wat wij beminnen, waar wij van houden, wat wij bewonderen en koesteren even bloemrijk zijn?)

Wat mij interesseert, is welke woorden wij bij voorkeur gebruiken wanneer de aversie die wij voelen in min of meerdere mate met rede wordt vermengd.

Iets (slakken, spinnen, slijmen, excrementen, brandwonden bij een ander) kan ons op een puur fysiologische wijze doen huiveren, we voelen hoe het in de eerste plaats ons lichaam is dat reageert. Die walg of weerzin overkomt ons en enkel gewenning vermag er een dam tegen op te werpen. Andere zaken (belastingparadijs, bedrijfswagen, wapenhandel) vergen opinies, ideeën of overtuigingen om onze weerzin te adstrueren.

Je moet derhalve opletten met aversies. Een niet onderbouwde afkeer van iets waar een opinie voor nodig is: dat heet een negatief vooroordeel. Het oordeel wordt in dat geval, het woord zegt het zelf, te vroeg geveld. Wie iets wat denkwerk vergt puur op instinct afkeurt, mag rekenen op weerwerk. Een kerncentrale is geen kattenpis.

Sommige mensen hebben een predispositie voor aversies. Ik bedoel: ze hebben een afkeer van van alles en nog wat. Te pas en te onpas vinden ze het nodig om hun weerzin te ventileren. Dat kan op de zenuwen werken. Een van mijn aversies betreft hen. Die aversie is al bijna even sterk als mijn viscerale afkeer van lieden die álles leuk vinden.




7315

Omgeving Dokkum (NL) - 240807


driekleur 561

Och, als je ons zag, Timoleo en mij, te midden van de al-tannoers en aludels, kolven en pelikanen, retorten en alambieken, bezig met zouten en metalen, sommige violet, andere indigo, sommige blauw, andere groen, sommige geel, andere oranje en enkele rood, om nog maar te zwijgen van de witte en de zwarte, terwijl we observeren hoe ze van de ene kleur in de andere overgaan, van vast vloeibaar worden en van vloeibaar vast, van tastbaar ontastbaar worden en van ontastbaar tastbaar, en dan heb ik het alleen nog maar over de meest oppervlakkige kant van onze bewerkingen, dan, mijn goede Demo, zou je bij jezelf zeggen dat het vast en zeker niet tevergeefs is dat je meester en zijn alchimist zich zo ontzettend veel moeite getroosten.

Raymond Queneau, De blauwe bloemen, 142-143


donderdag 12 september 2024

49 * 57,7 * 27,5 * 2773,3

Nieuwege - Nieuwege - Meetkerke - Houtave - Meetkerke - Zuienkerke 



brief aan Guido van Heulendonk

Geachte heer Beelaert,
Dag Guido,

Dank u wel voor de overschrijving. Ik ben heel blij met uw belangstelling voor mijn boek en benieuwd naar wat u van Vaderader zult vinden. Ik stuur u in de loop van de maand oktober uw exemplaar op. Of misschien spring ik op mijn fiets en kom ik het u brengen. Ik moet daar toch in de buurt zijn: bij Jan Posman, die ook mijn boeken leest (en ik de zijne) en die in Maldegem woont.

Ik heb namelijk geen auto en de treinen naar Adegem staan in een openluchtmuseum weg te roesten, als ik mij niet vergis.

Ik ben, daartoe aangezet door onze korte ontmoeting enkele dagen geleden in de Biekorf, uw Barnsteen (2010) aan het lezen. Bijna uit, ik kan niet wachten met de laatste bladzijden: u hebt me helemaal mee. Wat een vakmanschap. Wat een taalbeheersing. Wat een vertelkunst. En wat een visie ook. ‘Door de boycot na de machtsovername van Hamas overleven 1,2 miljoen Palestijnen enkel dankzij humanitaire hulp. Baby’s vertonen groeistoornissen wegens ondervoeding.’ 2010. Nu is humanitaire hulp zelfs onmogelijk geworden, en dreigt er voor de kinderen polio. Om maar te zeggen: uw romankunst is geen louter divertissement. Zelden las ik een pertinentere kritiek op het nationalisme en op het soms schabouwelijke politieke bedrijf in ons land – dat, toevallig, alweer in een regeringsformatie verwikkeld zit, zoals in uw roman.

Toevallig? Nou, in acht genomen de duur van die formaties sluipt er natuurlijk een zekere mate van probabiliteit binnen in het samenvallen van het lezen over formatieberaad in uw verhaal met het werkelijke formatieberaad.

Ik buig zeer nederig het hoofd en vraag me in godsnaam af hoe het komt dat… Ach, u kent het riedeltje wel en het moet intussen allerakeligst zijn. De Wout van Aert van Adegem. De Poulidor van de Vlaamse letteren. Zo onrechtvaardig. Het is niet omdat u geen goede boeken schrijft, want u schrijft wél goede boeken, zeer goede boeken zelfs… Neen, het is omdat u geen lesbische mannenvreetster van in de twintig bent (woke alert!!!); geen mediagenieke, modieuze brillen dragende zelfverklaarde uitbater van een letterenwinkel; geen pokdalige koldereske schertsfiguur die op de buis graag komt mummelen over voetbal, als hij al niet wordt getackeld door lange joodse tenen.

Eerlijk gezegd, als ik het werk van sommige van uw veel succesrijkere concullega’s lees (ik weiger welhaast dat woord te gebruiken wegens de weerzin die het bij mij opwekt), ben ik bijna blij dat ik mij moet behelpen met uitgaven in eigen beheer om een weliswaar klein maar toch – vooral dat! – trouw publiek te bereiken.

Ik las in de loop van vele jaren, zo leert mijn zorgvuldig sinds 1976 bijgehouden leeslijst me, Vrienden van de poëzie, De afrekening (zie: https://pascaldigital.blogspot.com/2022/01/notitie-102.html), Paarden zijn ook varkens, Vreemde vogels en De echo van de raaf, en telkens staat daar een hoge quotering naast. Allemaal achten en negens. Voor Barnsteen zal dat, ik weet het nu al, niet anders zijn. Ongelezen staan hier nog: De vooravond, Terug naar Killary Harbour, En dan, als ik weg ben en Niemand uit België ik neem me voor om, met betrekking tot die boeken, het euvel van ongelezenheid spoedig ongedaan te maken. Ik verheug me er nu al op. Uiteraard zal ik ook uw nieuwe roman De kroon met twee pieken lezen. En ik hoop oprecht, zoals ik al zei, dat u er eindelijk de hoogste vormen van erkenning mee verwerft, voor zover het in deze Lage Landen nog mogelijk is welverdiende erkenning te krijgen voor literaire verdiensten. U verdient alle prijzen en de hoogste oplagen.


Met vriendelijke groet,





7314

Omgeving Dokkum (NL) - 240807


woensdag 11 september 2024

afscheid van mijn digitaal bestaan 414

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen


26 juli 2015


ETHISCHE CODE

Ligt het aan mij? Ik weet het niet maar als ik hier in Brugge maar eigenlijk overal elders waar er iets te zien is (maar waar niet of nauwelijks naar gekeken wordt) mensen voortdurend zichzelf zie fotograferen; als ik die verwende jongelui van overal ter wereld naar ‘Tomorrowland’ zie afzakken om daar vooral zichzelf te etaleren en zich in een collectieve roes onder te dompelen; als ik die beelden zie van l’Alpe d’Huez, die schaamteloze – nu ja, ik begin niet aan een beschrijving… – neen, dan denk ik niet dat het aan mij ligt of dat het aan een soort van somberheid te wijten is die mij soms wel eens parten speelt (dat geef ik grif toe) of aan een al te gemakkelijke nostalgie, maar dan durf ik toch wel eens te denken aan termen als ‘barbarij’ of ‘het einde van een beschaving’ of, in een Duitse bui (wat mij soms overkomt), ‘Die Untergang des Abendlandes’. En dan bekruipt mij niets minder dan een bijna tastbare aanvechting om (...) al die lui eens een dag of twee in een bejaardentehuis te laten meedraaien of achter een vuilniswagen te laten aanlopen. Om hun eigen rommel op te ruimen. Ik zeg maar iets. Het maakt me woedend, en eigenlijk ben ik ook kwaad natuurlijk op ‘de media’ die deze emocultuur, dit veralgemeende en blijkbaar vrij algemeen aanvaarde narcisme en deze volslagen stijlloosheid propageren en aanwakkeren – een emocultuur die niet lijkt te kunnen gedijen zonder een scherm tussen zichzelf en de werkelijkheid te plaatsen.

Stijl? Ik versta onder stijl de manier waarop we onze eindigheid onder ogen zien.

Vuilniswagen? Ik zag in een televisiejournaal van een paar dagen geleden een reportage over de schoonmaak ’s ochtends vroeg, na een nachtje feesten in de Gentse binnenstad. Dat was een zeer sprekende reportage.

Bejaardentehuis? Ik zag vorige week een bijzonder mooie uitzending op de televisie. Jeroen Meus was in ‘Goed volk’ te gast in een bejaardentehuis. Het eten in de gaarkeuken vormde niet meer dan de kapstok want eigenlijk draaide het om de mensen. Zwakke, zieke, zorgbehoevende maar nooit zielige mensen. Zelfs de meest wanhopige man, een nog maar 72-jarige Zuid-Afrikaan of Rhodesiaan die door een speling van het lot in België was terechtgekomen en daar niet meer was weggeraakt, en die nu – hoewel hij uitdrukkelijk zegde dat hij liever dood zou zijn – zijn geest levendig probeerde te houden met boekhoudkundige bewerkingen, zelfs die man werd in zijn waardigheid getoond en daar kwamen geen selfies aan te pas, geen extatische klankclimaxen, geen gespuug naar renners of exhibitionisme in Borat-string.

Kijk, als ik over een beheersovereenkomst met de VRT zou moeten onderhandelen, dan zou ik – zeer conservatief en paternalistisch, ik weet het – toch, al was het in een voetnoot of een technische fiche, een verwijzing inlassen naar wat we ooit volksopvoeding noemden, naar een ethische code, naar waarden voor mijn part. Ik zou hoongelach over mij heen krijgen en woorden als betutteling en niet van deze tijd en wat weet ik al niet. En het enige wat ik daartegen zou kunnen inbrengen, is dat ik mij steeds vaker schaam in deze tijd te moeten leven.




7313

Leeuwarden (NL) - 240807


dinsdag 10 september 2024

driekleur 560

Letland had een ander kleurenpalet gekregen: vaalgeel als hoofdtoon, en veel grijs. Alle boomkruinen netwerkjes van zwart tegen een zilveren hemel, die – hoewel het amper halfvier was – al rood kleurde in het westen.

Guido van Heulendonk, Barnsteen, 173


7312

Leeuwarden (NL) - 240806


maandag 9 september 2024

parallel 214

Een universum waar andere wetten golden. Elanden wel degelijk boven de bomen zweefden, op de wiekslag van hun gewei.

Guido van Heulendonk, Barnsteen, 101

Het is heel goed mogelijk dat er werkelijk haaien door de lucht vliegen, over de bossen, aangezien immers niets onwerkelijk is…

Thomas Bernhard, Verstoring, 191


afscheid van mijn digitaal bestaan 413

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

13 juli 2015




BRIEF AAN ALEXIS TSIPRAS


Geachte heer Tsipras,

U kent mij niet en ik u eigenlijk ook niet, maar toch voel ik de aandrang om u een bemoedigend woord toe te spreken. Natuurlijk weet ik dat u de Griekse premier bent die dezer dagen wordt onderworpen aan wat een niet bij naam genoemde EU-functionaris ‘mental waterboarding’ noemt. Dat is, en u weet dat vast ook wel, de martelpraktijk waarbij het slachtoffer met het hoofd onder water wordt geduwd, voortdurend in de onzekerheid verkerend of hij wel op tijd naar lucht zal kunnen happen. Op die manier, zo veronderstel ik, hoopt men u tot toegevingen te dwingen.

Eigenaardige praktijk vind ik dat, je verwacht zoiets niet op het hoogste politieke niveau. En al zeker niet als daar wordt gezegd dat het grootste probleem ‘vertrouwen’ is geworden. Beide partijen lijken elkaar niet meer te vertrouwen, dat wil zeggen: zij verdenken de ander ervan een ándere agenda te dienen dan deze waarover openlijk wordt gesproken. Maar dan vraag ik mij af: hoe kun je het vertrouwen herstellen in iemand die je beul blijkt te zijn?

Overigens is ‘vertrouwen’ een hoogst dubbelzinnige notie in deze kwestie. Je hebt het vertrouwen dat het verkeer tussen mensen hoort te regelen, en je hebt het vertrouwen waarvan sprake is op beurzen, wisselkoersen, beleggersclubs: een irrationele factor die het monetair en financieel verkeer regelt maar ook in de war kan sturen als het er niet is. In onze tijd lijkt het me uitermate relevant die twee betekenissen van het woord ‘vertrouwen’ niet door elkaar te halen.

Alexis (mag ik Alexis zeggen?), ik ken u dus eigenlijk niet. U bent, als ik het goed heb, vrij nieuw in de politiek – en als dat waar is, mist u, vrees ik, de ervaring om cynisch genoeg te zijn om de spelletjes te doorstaan waaraan u nu wordt onderworpen, geklemd tussen het aambeeld van uw politieke basis en de hamer van Europa. Daarom maak ik mij zorgen om u – en ik besef meteen dat ik mij zorgen maak omdat ik u graag zie.

Mijn liefde voor u is niets anders dan een blind vertrouwen. Waarop is het gebaseerd? Zeker niet op niets maar toch in elk geval op niet veel.

Mijn kennis van de Griekse politiek en het economische kluwen waarin u nu verknoopt bent geraakt, de geopolitieke machtsspelletjes, de grote ego's van de Europese leiders... – die kennis is te beperkt om op basis daarvan mijn vertrouwen in u te rechtvaardigen. Ik keek even op Wikipedia wat u hiervoor hebt gedaan, het ontgoochelt me zeker niet maar het is toch ook niet echt een politieke carrière om u te tegen te zeggen. Neen, mijn vertrouwen in u heeft meer te maken met de indruk die u op mij maakt, en ook met de indruk die uw politieke medestanders die tot nu toe het meest voor het voetlicht zijn getreden, Yanis Varoufakis en Euclides Tsakalotos, bij mij hebben achtergelaten. Euclides lijkt mij trouwens een goede voornaam voor een minister van Financiën, maar dat geheel terzijde.

Waarom weet ik niet, maar ik kan niet anders dan denken, of voelen, dat u integer bent, de beste bedoelingen hebt, niet zwelgt in de macht, het beste voor hebt met uw volk. U lijkt mij een moedig man. En voor het feit dat u unverfroren ingaat tegen het kapitalistisch totalitarisme kan ik alleen maar bewondering opbrengen. Ik wou dat u mijn premier was.

Maar ik baseer mij op niet veel meer dan uw uiterlijk, uw lichaamstaal, uw voorkomen. Uiteraard kunt u wat mij betreft met uw weigering om een das te dragen alleen maar scoren, maar daar gaat het natuurlijk niet om. Het heeft iets met uw ogen te maken, de manier waarop u die andere, gepokte en gemazelde, staatsleiders begroet, en hoe u, zonder daar al te veel aanstoot aan te nemen, hun neerbuigendheid met een ironische glimlach ondergaat. Vooral dat gekus en geklets van die olijke Juncker moet u toch danig op de zenuwen werken?, vraag ik mij dan af. Na al die vrolijkheid gaan jullie aan die onmetelijk grote tafel zitten en dan zit u altijd een beetje afgezonderd van de rest, geïsoleerd door uw voor niemand begrijpelijke taal en uw extreme standpunten, fysiek geïsoleerd ook, en u ziet hoe die anderen onder elkaar overleggen hoe ze u gaan uitroken. Dat moeten eenzame momenten zijn.

Het meeste indruk maakte u op mij in het Europees Parlement, toen u met verbazing toekeek op de vaudeville van Verhofstadt, die zot van eigen glorie. U hebt zijn clowneske uithalen met grote waardigheid beantwoord. Het applaus dat u oogstte, een applaus dat veel langer duurde dan het applaus voor Verhofstadt (maar dat zegden onze media niet), zal zeker ook voor een deel door die waardigheid zijn ingegeven.

Ik hou van de manier waarop u uw blazer dichtknoopt en dan nog een tijd uw hand op die knoop houdt, alsof u wil beletten dat uw jasje terug openspringt. Misschien moet u toch eens een ander kopen, want het huidige is te klein: onder die knoop is uw witte overhemd zichtbaar. Geen das, dat is een statement. Maar die witte driehoek, dat oogt slordig. Of doet u het om Christine Lagarde te jennen?

U straalt integriteit uit, maar tegelijk zie ik dat het gewicht van de situatie op u begint te wegen. In het Europees Parlement had u een zweer op uw onderlip. Dat wijst op vermoeidheid. De wallen onder uw ogen worden donkerder met de dag. Ik hoop dat u dit hele gedoe – de voorstellen, de waterboarding, het vooruitzicht om misschien het vertrouwen dat u bij uw volk geniet te zullen verliezen – niet volledig alleen op uw schouders moet torsen. Hoe fors ook die eruitzien, een mens kan zoiets niet alleen aan.

Alexis, ik wou dat u mijn wens kon horen. Ik wens u de kracht toe om door te bijten, de moed om de vernederingen die u worden aangedaan niet te aanvaarden, het vertrouwen dat uw volk u niet zal laten vallen. Maar ik vrees dat ook de Grieken u uiteindelijk zullen opzijzetten omdat ze alles bij elkaar niet de moed hebben om te geloven dat hun geluk niet in hun portemonnee zit. En laat ons eerlijk zijn, in het verleden heeft een meerderheid van diezelfde Grieken toch lange tijd behoorlijk laks en onverschillig tegen de meer dan zichtbare corruptie aangekeken. Ik had ooit het genoegen een paar dagen door uw land te reizen en het viel mij toch ook op dat er, bijvoorbeeld in de talloze onafgewerkte appartementsgebouwen, wel heel veel manifestaties van openlijke en dus schaamteloze corruptie waren.

Griekenland, zegt men, is de bakermat van de democratie. Griekenland, weten we nu, ligt aan de basis van het grote demasqué van het in essentie ondemocratische gehalte van de ‘instellingen’ die het wérkelijk voor het zeggen hebben. Dat is mede uw verdienste, Alexis, en wat er ook gebeurt met u en uw medestanders, die verdienste is groot en zal het denken van vele Europeanen voorgoed veranderd hebben.

Alexis, ik sluit af. Ik hoop dat u het haalt, maar ik vrees ervoor. Ik hoop ook dat uw volk zich niet tegen u keert. Ik hoop dat het niet naar de wapens grijpt of in totale chaos wegzinkt. Ik wens de Europese leiders, die uiteindelijk niet veel meer zijn dan de vazallen van de banken en de ‘instellingen’, alle mogelijke gewetenswroeging toe omdat ze niet even moedig als u geweest zijn. En ik hoop vurig dat de nieuwe politieke beweging die in Syriza, Podemos en hopelijk nog andere organisaties bottom-up opstaat, zich spoedig vanuit het Zuiden van Europa over het hele continent verspreidt.

Het ga u goed, Alexis. Dank u voor uw inzet. En zorg goed voor uzelf,

Pascal

7311

Leeuwarden (NL) - 240806


zondag 8 september 2024

afscheid van mijn digitaal bestaan 412

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

11 juli 2015


TEENNAGELS

Wat weet ik van mijn ouders?, vroeg Steven zich af. Niets eigenlijk. Of toch niets wezenlijks.

Julian Barnes schrijft in het verhaal ‘Polsslag’, of hij legt toch minstens een van zijn personages deze gedachte in de mond, dat het huwelijk een zelfbegoocheling is met wederzijdse instemming.

Als dat waar is, en het kwam Steven voor dat het in het geval van zijn ouders minstens gedeeltelijk waar was, hoe kunnen kinderen hun ouders dan ooit kennen als die, door de zelfbegoocheling van het huwelijk, zonder hetwelk tot voor enige tijd van kinderen geen sprake kon zijn, afscheid hebben genomen van een wezenlijker zelf?

Wat is het huwelijk? Wat was het huwelijk in 1953?

Ook daarover had Steven zijn moeder ondervraagd. Neen, natuurlijk had hij niet rechtstreeks gepeild naar de geheime dosering van liefde en mededogen die het samengaan van zijn ouders – en uiteindelijk zijn eigen bestaan – had ingeluid. Maar hij was er indirect wel iets over te weten gekomen. Al moest hij nu wel afrekenen met het onbehaaglijk stemmende besef dat hij nooit preciezere en meer gerichte vragen had gesteld. Nu was het daarvoor te laat. Hoewel, zou hij bij zijn moeder ooit hebben kunnen achterhalen wat waar was, en wat verbloemd? Zou hij ooit hebben kunnen achterhalen wat in haar verhaal een residu was van de droom waardoor elkeen zich aangedreven waant, en wat de bitterzure aanslag was van een leven vol tegenslag en teleurstelling? Maakte zijn moeder zelf nog wel dat onderscheid?

Zelfbegoocheling met wederzijdse instemming.

Ontmoetingen – en de manier waarop ze tot stand komen – zijn altijd onwaarschijnlijk. Stevens ouders hadden in hetzelfde land nauwelijks verder van elkaar kunnen opgroeien. Ze hadden een totaal andere sociologische achtergrond, keken anders tegen het leven aan, spraken – en dat niet alleen letterlijk – een andere taal. Wat ze wel gemeen hadden, was dat ze allebei als kind niet uitbundig waren verwelkomd. Maar misschien waren ze zich daar niet eens van bewust. Toch moet het gebrek aan ouderliefde en geborgenheid hun ziel getekend hebben – en misschien was het dat wat ze in elkaar herkenden, daar in die ziekenhuiskamer van een Aalsterse longkliniek.

Hun treffen mag dan al, op het onwaarschijnlijke af, toevallig zijn geweest, de twee wegen erheen bestonden uit een aaneenschakeling van onvermijdelijkheden en onafwendbaarheden. En zo vertaalt noodzaak zich in willekeur, die op zijn beurt noodzaak wordt.

Het ziekenhuis zo ver van de Maaslandse geboortegrond was voor Alfons maar een zoveelste etappe op zijn lijdensweg van vroege, niet door pelgrimages en devotie uitgebannen ziekelijkheid naar het Zwitserse sanatorium en de operatietafel die hem nog te wachten stonden. Tuberculose was kort na de Tweede Wereldoorlog een levensbedreigende ziekte en maakte zowat alles in Alfons’ bestaan precair.

Voor Stevens moeder was Aalst een nauwelijks minder ver van haar geboortegrond verwijderd tussenstation. De stageplaats in die kliniek, door het lot aan haar toebedeeld, was een opstap naar het beroep van vroedvrouw dat ze, na nog enkele omzwervingen, later in Brugge zou uitoefenen.

Céline ontmoette de man die de vader van haar kinderen zou worden in een verzorgende relatie. Andere aspecten zouden die relatie nog vormgeven en in de loop der jaren opnieuw verdwijnen of dan toch minstens ingrijpend veranderen, maar tot de dag waarop Alfons het huis van zelfbegoocheling definitief de rug zou toekeren, en daarbij een echtgenote en jongste zoon achterliet, zou zij zijn hoofdverpleegster blijven.

Ja, wat wist Steven van zijn ouders? Telkens hij over die vraag nadacht, moest hij denken aan die dag dat zijn vader definitief vertrok. Een deerniswekkend tafereel was het geweest, hij had het met lede ogen aangezien. De schaarse bezittingen waarvan zijn vader geen afstand kon of wenste te nemen, waren al in een krat vooruitgestuurd naar het oord waar hij nog drie decennia de dood zou verbeiden. Zijn handbagage wachtte in een rugzak op de tafel waaraan, met steeds verder afnemende frequentie, de zeldzame feestmaaltijden van dit huis waren aangericht. Tegen een stoel: zijn wandelstok, met metalen souvenirschildjes uit diverse pelgrimsoorden beslagen. Omdat hij daar, wegens zijn ondermaats gezichtsvermogen, moeite mee had, vroeg Alfons aan Céline om een laatste keer zijn teennagels te knippen. Het antwoord op haar voor de hand liggende vraag – want teennagels blijven groeien, ja, naar verluidt zelfs tot een eind na de dood – bleef hij schuldig. ‘We zullen wel zien.’ Stevens moeder knipte de nagels van de man met wie zij op dat moment in een echtscheidingsprocedure verwikkeld was, en dergelijke procedures waren toen, in 1979, nog omslachtig.





7310

Leeuwarden (NL) - 240806


zaterdag 7 september 2024

48 * 101,7 * 28,3 * 2715,6

Dudzele - Hoeke - Moerkerke - Donk - Maldegem - Oedelem - Beernem - Hertsberge - Ruddervoorde - Veldegem - Aartrijke - Roksem - Nieuwege



afscheid van mijn digitaal bestaan 411

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

26 juni 2015


(…)

Het toeval wou dat ik die dag op een bank op de oever van het kanaal van Brugge naar Oostende was gaan zitten. Met een schetsboekje en een boek. En een fototoestel waarin ik had vergeten de geheugenkaart terug te steken die ik er kort tevoren had uitgehaald. Dat zou ik me nog beklagen, maar het uurtje dat ik daar heb gezeten zal ik mij toch herinneren omdat ik er hier over zal vertellen.

De zitbank die ik had ingepalmd is over een lange afstand de enige die de Provincie West-Vlaanderen er heeft geïnstalleerd. Een al wat oudere man – ik schat hem een jaar of zeventig – komt aangestapt. Poedel aan de leiband. Natuurlijk mag hij naast mij wat komen uitblazen.

Toch jammer dat ze hier maar één bank hebben geplaatst,’ is zijn openingszin. Drie kwartier later ben ik al veel minder geneigd dat te beamen want ik besef dat we niet met elkaar zouden gesproken hebben als er twee banken waren geweest. Fysieke nabijheid is dezer dagen een zwaar onderschatte kwaliteit.

Wonderlijk, hoeveel je van een mens te weten komt in amper drie kwartier. Ik wou dat ik het gesprek had opgenomen. Dan kon ik het hier helemaal uitschrijven. Dat zou, echt waar, de moeite waard zijn geweest.

De man heeft een rijzige gestalte en wat je noemt edele gelaatstrekken. Een forse, scherpe neus op een getekende kop. Zijn hele voorkomen vloekt met de wat sjofele rode windjack en zeker met het onnozele poedelhondje aan de leiband. Zoals vaak met hondenbezitters vormt het beest het aanknopingspunt. Een schuw dier is het, met een asielverleden. In de loop van het gesprek kom ik, meestal deducerend, te weten dat de man zijn hele carrière een tamelijk hoge functie heeft bekleed in een petrochemisch bedrijf, dat hij lange tijd in Brussel heeft gewoond en dat hij kinderen heeft (die hem wellicht niet al te vaak komen opzoeken). Hij is weduwnaar, stel ik mij voor omdat ‘moeder de vrouw’ niet één keer ter sprake komt en dus in zekere zin wordt doodgezwegen, maar eigenlijk doet het er niet toe. We praten honderduit. Over de dagelijkse wandeling en dat het jammer is dat er maar één bank is (quod non dus), over hoe mooi het hier wel niet is, over de jeugdwerkloosheid, over het onveiligheidsgevoel, over bootvluchtelingen en asielzoekers, over milieuvervuiling en klimaatopwarming, over hoe het voetbal de voorbije decennia is geëvolueerd van een volkse sport naar een geldmachine. We zijn het erover eens dat het een voorrecht is om hier geboren te zijn en dat de komende generatie het moeilijker zal hebben.

De man lijkt me streng en principieel maar toch zachtaardig, hij is voorkomend en helemaal niet opdringerig. We spreken een beschaafd Nederlands met elkaar en wanneer hij uiteindelijk opstaat om met zijn hondje op huis af te stappen, steekt hij mij een stevige hand toe.

Ik schud die hand, zij het met gemengde gevoelens. Want achter de vriendelijkheid steekt een gekwetste maar ook bange blanke man met – ongeëxpliciteerde – rechtse sympathieën, een man die na een leven vol privileges toch nog reden ziet om achterdochtig te zijn. Waar moet het naartoe? is een vraag die hij wel stelt maar waarvan hij zeker niet meer wakker ligt. Hij lijkt vastbesloten om te genieten van zijn laatste mooie jaren, maar onderhuids sluimert toch verbittering. En eenzaamheid.

Een aak passeert. ‘Spes salutis’ heet het ding. Het vervoert gas. Je kunt zo’n toeval niet bedenken.

Een van de laatste vragen die ik de man stel – ook nu weer stel ik alle vragen – is of hij ‘s voormiddags naar het voorzittersdebat in De Zevende Dag heeft gekeken. Dat heeft hij inderdaad. Hij is overigens bijzonder goed geïnformeerd, heb ik al gemerkt. Ik vraag hem wat hij ervan vond. Zijn antwoord is verbazend simplistisch en doet pijn: ‘Ik vertrouw niet een van hen.’

Ik ga er niet op in. Ik wil de man niet uit zijn tent lokken door met partijpolitieke voorkeuren en aversies te schermen. Het is goed geweest zo.

(...)





7309

Friesland (NL) - 240806


7308

Leeuwarden (NL) - 240806


vrijdag 6 september 2024

afscheid van mijn digitaal bestaan 410

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

25 juni 2015


AVANT-GARDE

In de voorhoede vallen, toch zeker in een primitieve stoottroepentactiek, de meeste slachtoffers. Hij wordt op het slagveld uitgespeeld om bij de tegenstander zoveel mogelijk schade aan te richten. Maar hij is natuurlijk tegelijkertijd ook een schild. Wat schermt de avant-garde af?

Ook in de kunst, vooral in de kunst, is er een avant-garde. Althans voorzover die kunst in de loop van de geschiedenis is losgekomen van God en vorst of natie en daardoor steeds nadrukkelijker de individuele scheppingskracht en uiteindelijk ook zichzelf is beginnen te glorifiëren. Wat schermt die artistieke avant-garde af? Dat zou wel eens het establishment kunnen zijn. Het establishment met zijn ijdele ideeën van vernieuwing en vooruitgang, die in en door de avant-garde worden gepropageerd. De gevestigde waarde kan blijven bestaan door zichzelf ritueel op het spel te laten zetten. Dat op het spel zetten van de gevestigdheid is een groots opgezet spel, een opvoering, een gesofistikeerde misleiding met driedubbele bodems en een op zijn kop gezette epistemologie. Een permanent carnaval. Artistieke avant-garde en repressieve tolerantie, met de commercie als glijmiddel.

De avant-garde is niet meer wat hij is geweest. Let wel, er zijn altijd avant-gardes geweest, maar zolang het met mate gebeurde, bleef het fris. De eerste griffer van buffels in een rotswand; in een kil en halfduister scriptorium de frivole tekenaar van clandestiene drolerieën in de marge van een foliant; de Spaanse hofschilder die in zijn werk ongezien reflecteert over identiteit en waarneming: steeds vaker en in alsmaar snellere opeenvolging werden de vigerende codes ondervraagd en op de helling gezet. Dat was aanvankelijk subversief. Tot we het in de twintigste eeuw allemaal over ons uitgestort kregen: een van het stort gered urinoir, in zwarte rasters gevatte primaire kleuren, een fietszadel als ossenkop, een muziekstuk dat uit drie minuten stilte bestaat, de tot reusachtige proporties uitvergrote vulva van een koningin. Zo gek bestaat het niet of het is al bedacht – en het interesseert ons geen reet meer. Pretparkvormgeving, veel meer dan dat is het niet. Hier wordt geen canon meer ondervraagd, dit is een at random gemikte haakbussalvo met hagelkorrels.

Vernieuwing en vooruitgang hebben in hun eigen staart gebeten. De beschaving is moe en draait in cirkels rond als een werkezel rond een uitgedroogde waterput. De avant-garde is een lege doos geworden en schermt niets meer af. We beleven – eindelijk – het demasqué van het establishment. De billen bloot. Niets is zo passé, ondervinden we aan den lijve, als die krampachtige poging om zich aan het verleden te onttrekken. Laat ons nu maar opnieuw oprecht proberen om in een bestaande taal iets nieuws te zeggen, of iets ouds op een andere manier. Begrijpelijk en zonder valse pretenties.