notitie 394
DE
EENOGIGE WAARNEMER
Minder
bekend van de eenogige televisiemaker Wim Kayzer is dat hij zelf ook
literair bedrijvig was. In 2004 publiceerde hij de 652 bladzijden
tellende roman De waarnemer. Die stond hier al vele jaren –
als slachtoffer van mijn vooroordeel dat mediafiguren hun literair
succes meestal in de eerste plaats aan hun naambekendheid te danken
hebben – ongelezen in de kast, tot iemand mij liet weten dat het
haar lievelingsboek is.
‘[H]et
leven is toch niets anders dan een opeenstapeling van anekdotes…’
(306) En: ‘Als mensen hun verhaal niet kwijt kunnen, is er helemaal
geen verhaal.’ (290) De waarnemer lijkt een compilatie van
anekdotes, herinneringen, bespiegelingen… zonder al te veel
samenhang. Maar er zit wel degelijk een lijn in en heel kort
weergegeven komt die lijn, noem hem ‘het verhaal’, hier op neer:
De
ik-figuur, Hippocrates, was huisdokter in ‘het Noorden’, in een
grote stad aldaar, het zou Amsterdam kunnen zijn. Hij is ooit
verliefd geweest op Maria, maar die heeft zichzelf van het leven
beroofd – zonder opgaaf van reden, wat nog verschrikkelijker is.
Zeker ook omdat zij hem ooit op onnavolgbare wijze haar liefde had
verklaard: ‘Ik weet niet wat houden van betekent en nog minder wat
een ziel voorstelt, maar ik houd zielsveel van je. Zonder jou is de
wereld alleen de wereld en die ken ik al.’ (64)
In
een Zuid-Frans dorpje in de omgeving van Nîmes vindt Hippocrates na
zijn vroegtijdig afgebroken doktersbestaan afzondering en rust op de
afgelegen hoeve die hem werd nagelaten door de uitbaatster van het
dorpscafé Sophie Grefeuille. Deze Sophie was getrouwd met Serge, een
ex-militair met een obscuur verleden in Indochina en Algerije. Tussen
haar en Hippocrates ontstaat een bijzondere, volkomen legitieme
vriendschapsband, die in de roman postuum wordt voortgezet door
middel van een correspondentie. Ja, een correspondentie tussen een
levende en een dode. De waarnemer bestaat uit een
gigantisch lange brief, die wordt afgewisseld met fragmenten uit
Sophie’s geschriften.
Een
andere stem die meespeelt, is die van Hippocrates’ overleden vriend
uit ‘het Noorden’ Jeroen. Maar ook in Zuid-Frankrijk is de dood
alom aanwezig. Niet alleen Sophie, moeder van een in een
verkeersongeluk omgekomen zoon, wordt ziek en sterft. Ook Serge volgt
haar. En Hippo’s buurman Simon krijgt Alzheimer. De waarnemer is
doortrokken van ouderdom, verval en dood: ‘de armoede van de
ouderdom, als niets meer voor de eerste keer kan worden beleefd’
(154). Wie oud is, is zo iemand die ‘alleen nog mag toekijken en
[die]
zich intussen al die keren herinnert dat hij had kunnen doen
waarvan hij nu alleen nog maar kan dromen. [...]
[Hij is]
alleen nog toeschouwer.’ (387) De waarnemer is, kortom, een
roman over het leven en de weemoed die daarmee gepaard gaat: ‘we
zullen nooit worden wie we hadden willen zijn’ (67).
De
roman bestaat voor een groot deel uit filosofische bespiegelingen,
maar er gaat ook veel aandacht naar de inspanningen die Hippocrates
levert om het aan hem toevertrouwde domein te behoeden voor een
definitieve heropneming in de omringende wildernis. Deze inspanning,
die bovendien het voordeel heeft dat ze de dokter/tuinier tijdelijk
verlost van zijn denken en dus van zijn angsten en muizenissen,
levert de centrale metafoor in dit boek: ze staat voor de –
uiteindelijk altijd vergeefse – poging om aan het leven een
definitieve betekenis te geven. Zoals de tuinman een stuk natuur
probeert te vrijwaren voor de wreedaardige en zich aan elke
menselijke inmenging en zingeving onttrekkende mechanismen,
antagonismen en cycli van de onverschillige natuur –
‘onverschilligheid, vermomd in weelderigheid’ (194) –, zo
probeert het individu Hippocrates aan zijn woelige en niet altijd
rechtlijnige bestaan alsnog een structuur en zin te verlenen. Dit
individu past in een veel ruimer geheel. ‘Je bent één met iets
dat veel groter is dan jij en dat veel langer zal bestaan, maar toch
neem je er even deel aan.’ (317) Het leven stelt niet zo heel veel
voor.
Hoe
vergeefs het streven is om ordening aan te brengen, om zin te
verlenen aan dit voor even deelachtig zijn aan een veel grotere,
onverschillige en woekerende geheel, wordt duidelijk wanneer
Hippocrates ook bij zichzelf de symptomen waarneemt die hij nog maar
net bij zijn alsmaar zieker wordende buurman Simon heeft kunnen
vaststellen.
De
waarnemer is, zou je vereenvoudigend kunnen stellen, een
filosofische roman. Veel hoop gunt Kayzer zijn lezers niet. Hij
toetst, via zijn hoofdpersonage, zijn overtuigingen en vragen af aan
de verhalen van Hippocrates’ ex-patiënten en dorpsgenoten. In een
zelfgekozen maar door de omgeving niet gewaardeerde en ten dele
onmogelijk gemaakte afzondering, en verwikkeld in de strijd met een
zich als wodkafles aandienende Koning Alcohol, probeert de voormalige
huisdokter een antwoord te vinden op zijn angsten en dan toch
eindelijk zijn rouw om Maria te verwerken. Zijn postume conversatie
met Sophie houdt hem bij de les, tot uiteindelijk Alzheimer het van
haar overneemt. ‘Het verhaal, dat er al nauwelijks was, zal
hopeloos zoek raken.’ (372)
De
waarnemer garandeert een intense
leeservaring voor wie zich niet stoort aan breed
uitgesponnen ernst en
zwaarte, voor wie zich
tot het eind kan laten
meevoeren door de gedreven
vertelzucht en de gave stijl van Wim Kayzer. De manier waarop hij
alle nevenfiguren in het boek
tot leven wekt en vooral,
in de
laatste tientallen bladzijden, als
het ware van binnenuit de
aftakeling van een brein
beschrijft, is zonder
meer indrukwekkend.
‘De ritmestoornissen van
het brein […]
maken je leven
belachelijk, je bent onverhoeds alleen nog de waarnemer van een
vreemde. […]
Je neemt alleen nog
waar dat je niets meer te vertellen hebt over je eigen hersens, ze
gaan met je aan de haal, ze vormen de vreemdste combinaties, en al
zou je schreeuwen dan zou je geschreeuw ze niet in het gareel
brengen. Niets helpt.’ (82) En:
‘Dat is het hopeloze van dementie: waaraan moet je haar herkennen?
Anderen nemen haar waar. Zelf ben je je er al snel niet meer van
bewust.’ (497) En: ‘Kon ik je maar uitleggen wat het betekent om
je verstand te verliezen, zonder te weten of je het al niet verloren
hebt.’ (589)
Het
wrede van dementie is natuurlijk ook dat de op zich al fundamentele
eenzaamheid van de mens nu
werkelijk helemaal onoverbrugbaar wordt doordat
alle communicatielijnen worden afgesloten.
En dat zelfs de liefde teloorgaat: ‘Als de hersenverbindingen in
hoog tempo worden afgebroken, wat blijft er dan van de liefde over?’
(610) Maar hetzelfde geldt
voor de angst: ‘Wat is
iemand nog als hij nergens meer bang voor kan zijn?’ (651)
Ik
wees al op de parallel tussen de ordening in de tuin en die in het
leven van de protagonist: ‘een mens moet een keertje opruimen,
anders komt hij om in zijn eigen gedachten’ (509). En: ‘het enige
Arcadia: de plek waar niet gedacht wordt’ (570). Maar uiteraard is
er ook de ordening die de schrijver realiseert met zijn boek – iets
waar hij uitdrukkelijk op wijst: ‘Ik weet niet of wat ik je vertel
belangrijk is […] het
ziet eruit zoals de omgeving van de hoeve er over een jaar of wat zal
uitzien: ordelijk, zonder dat ik op dat moment nog zal weten wat ik
ooit ordende: de chaos, het onkruid, ze zullen verdwenen zijn uit
mijn herinnering. Dus wat schrijf ik je eigenlijk.’ (123)
Mijn
lievelingsboek wordt het niet, maar ik schat De waarnemer toch
heel hoog in.
Wim
Kayzer, De waarnemer (2004)