Op het eind van het verhaal barst Tommy Wilhelm in snikken
uit op een begrafenis van een persoon die hij niet eens kent – hij is zomaar
een kapel binnengesukkeld. Tommy, wiens familienaam eigenlijk Adler is – de
naamsverandering drukt de verwijdering tussen hem en zijn vader uit – is een
corpulente, zwakke, ongezonde, sullige, goedmenende maar goedgelovige
mislukkeling die in zijn jonge jaren veel tijd en dus ook ‘terrein’ (11) heeft
verloren – bedoeld wordt: in de ratrace van het door economische principes
beheerste leven. Na lange aarzelingen doet hij uiteindelijk altijd datgene wat
hij zich had voorgenomen beslist niet te zullen doen en hij struikelt ook graag
over dezelfde steen. Na een gerateerde carrière in Hollywood, waar hij het niet
verder schopte dan tot doedelzakspelende figurant, valt hij in de klauwen van
een zekere dokter Tamkin, die hij blijft volgen ondanks alle ongeloofwaardige
verhalen die deze schimmige figuur hem opspeldt. Deze Tamkin is, met zijn
scherp uitstekende botten en zijn ‘loszittende nagels, bijna klauwen’ (100), de
duivel of dan toch in elk geval een malin génie. Uiteindelijk speelt
Tommy al zijn geld kwijt aan deze fantast, die hem groot geldgewin op de beurs
had voorgespiegeld; ‘Eén ding moet je nu wel duidelijk zijn. Geldverdienen is
agressie.’ (84) Ondertussen wordt onze antiheld geplaagd door zijn strenge
vader, die het uiteraard wél gemaakt heeft in zijn leven, en door zijn ex-vrouw
Margaret, die hem blijft stropen en tergen. Dokter Tamkin: ‘De vrouw heeft een
aangeboren wetenschap hoe ze een man kan verlammen door hem zich schuldig te
laten voelen.’ (119)
Pluk de dag is te bondig om een zedenstudie te worden genoemd maar wel voldragen genoeg om een mooie karakterschets te zijn.
Saul Bellow, Pluk de dag (vertaling door Bob den Uyl van Seize the Day, 1968), derde druk 1990, 144 p., verworven op 4 april 1990, nu pas voor het eerst gelezen.