Wie hem eenmaal heeft geroken en daarna gezwicht is voor
de versnapering waardoor hij wordt voortgebracht, zal hem nooit meer vergeten
en bij elke volgende gelegenheid in een vlaag van weemoed de beelden terugzien
van die eerste keer: de grijze hemel, wedijverend in grauwheid met het Louvre,
de klassieke witmarmeren beelden die er als fantomen tegen afsteken, de
gitzwarte Afrikanen die in de lanen hun seizoensgebonden toeristensnuisterijen
aanbieden, en zo ver het oog reikt het helle geel en roodgloeiende bruin van de
kastanjebladeren aan en onder de bomen.
Jelle Noorman, Mijn Frankrijk, 247