29 april 2014
dag 1.7
In Cattenom denk ik eraan dat ik postzegels moet kopen voor
de ansichtkaarten en tekeningen die ik zal willen versturen. Ik vraag een
mevrouw langs de weg waar er een postkantoor is. Ginds, achter die geparkeerde auto’s.
‘Maar,’ voegt ze er nog aan toe, ‘u moet zich haasten want om vier uur sluiten
ze.’ Het is kwart voor vier.
Wanneer ik voor de glazen deur sta, krijg ik er geen
beweging in. Binnen staat nochtans iemand voor het loket. Hij wijst naar de
bel. Ik moet dus bellen. Maar er gebeurt niets. Dan komt de man tot bij de
deur, activeert met een zwaaibeweging met zijn arm het elektronisch oog – de
deur schuift open. We kijken elkaar glimlachend aan. Ik neem achter hem mijn
plaats in in de wachtrij voor het loket waar een al wat oudere vrouw een
stapeltje flappen van vijftig telt en hertelt. De rekening klopt niet. Ze
hertelt nog eens. Dan haalt de man voor wie zij deze klus klaart een briefje
van vijftig uit zijn jaszak. ‘Ach, daar zit ie!’ Nu klopt de rekening wel.
Intussen belt buiten, zoals ik daarnet, een vrouw aan. Er is niets te horen. Ik
zie haar in werkelijkheid aanbellen, maar ook op een scherm waarop de
loketvrouw kan zien wie er zich aan haar glazen voordeur aandient. (De
loketvrouw zit om het hoekje, heeft geen rechtstreeks zicht op de deur.) Maar
omdat zij niets hoort, moet de man die voor mij daarnet is komen opendoen door
met zijn armzwaai het elektronisch oog te activeren zijn kunststukje nog eens
herhalen. Opnieuw een glimlach. De vrouw komt binnen en haalt uit een kluis, de
hare, de poststukken die tante Poste hier voor haar heeft achtergelaten. En ze
verdwijnt weer.
Opnieuw staan er late klanten aan de deur. De vrouw die met haar
poststukken het kantoor verlaat, houdt beleefd voor hen de deur open.
Zo gaat dat hier met de beveiliging in Frankrijk. De
waarschijnlijk streng van hogerhand, vanuit een of ander centraal orgaan,
opgelegde nieuwe regels (bellen, camera, opendoen als de klant er niet al te
verdacht uitziet – altijd dus) worden met de Franse slag en de glimlach omzeild.
En met dat sluitingsuur van vier uur zal men het, als ik zie wie hier nog in
laatste instantie toestuikt, ook niet al te nauw nemen. Als de rekeningen maar
kloppen.
Ik wil dertig postzegels kopen. Pour des cartes
postales pour la Belgique. Monsieur, dat zal moeilijk gaan: je kunt
ze maar in strips van twaalf kopen. Ze zijn zelfklevend, namelijk. Oké, zeg ik,
dan neem ik er vierentwintig. ‘Maar wacht,’ zegt de bediende, ‘er zijn ook nog
gegommeerde postzegels. U kunt twee strips van twaalf zelfklevende zegels
kopen, en dan nog zes losse.’