29 april 2014
dag 1.6
Ornithologie. Een arend – ik denk dat het een arend is, ik
ben niet goed in het van elkaar onderscheiden van roofvogels; torenvalk,
sperwer, wouw en buizerd ken ik wel, maar alles wat met arend te maken heeft en
kiekendief blijft voor mij een raadsel; laten we dus aannemen dat het een arend
is: hij vliegt laag over en begint te bidden of toch een poging daartoe te
ondernemen. (Kunnen arenden bidden? Ik dacht het niet en begin dus weer te
twijfelen.)
Ik houd halt in Dudelange. Ik eet de rest van de boterhammen
met omelet op en drink een koffie op het terras van brasserie Am Sage. Het is
nu bijna twee jaar geleden dat ik met Sarah in Dudelange was. We sliepen hier
en ontmoetten er dat architectenkoppel uit Roeselare. Op het hellende trottoir
begint mijn tegen de gevel geparkeerde fiets opeens uit eigen beweging weg te
rollen. Ik spring op en kan het gevaarte nog net tegenhouden. Daarbij schaaf ik
mijn linkerscheen. Ik moet voorzichtiger zijn.
Op mijn weg zie ik al van ver de drie koeltorens van de
kerncentrale van Thionville. Of eigenlijk zie ik eerst de drie zuilen van damp
die parallel verticaal tot in de wolken reiken. Het is alsof zij die wolk
dragen of hem gezamenlijk hebben gecreëerd. Het is een indrukwekkend zicht.
Wanneer ik dichter kom, blijkt de wolk een regenwolk te zijn. Kan het dat de
dampuitstoot van de kerncentrale zelf regen veroorzaakt? Natuurlijk denk ik aan
radioactieve uitval. De bui die ik te verduren krijg wanneer ik onder de wolk
door fiets, is dan wellicht niet radioactief maar toch stevig. Maar het is de
enige regen van de dag, die bewolkt blijft – enkel ’s avonds zal er een streepje
licht doorbreken van de al lage zon.
Wanneer ik langs de kerncentrale rijd, en van daaruit al die
hoogspanningslijnen zie vertrekken, sta ik toch versteld van het mateloze
vernuft maar ook de mateloze hybris van de mensen. Ik stel vast dat elk gebouw
dat ik zie tekenen van verval vertoont en dat in elke weg putten zitten – wel, dan
kan ik niet geloven dat deze constructie voor de eeuwigheid is. Hoe stevig ook
gebouwd, de levensduur van deze centrale bedraagt maar een fractie van de tijd
die datgene wat zij opwekt en veroorzaakt zal meegaan. Het is zo broos,
allemaal.
Ornithologie. The lark
ascending; twee witte kwikstaarten; een wouw; een bonte specht (klein of
groot?, weet ik niet); twee keer een koekoek gehoord – en één koekoeksklok,
door een open raam waar ik om zes uur aan voorbij reed.
Om vier uur zie ik in Roussy een aankondiging voor een chambres d’hôtes. Maar het is nog te
vroeg en ik heb te weinig kilometers op de teller staan. Vanaf vijf uur begin
ik uit te kijken, maar er dient zich niets aan: geen toeristenverblijven, geen
hotels. De streek is er dan ook niet naar. Uiteindelijk moet ik beslissen om in
allerijl nog tot in Metz te fietsen, wat de teller voor deze eerste dag op 110
kilometer brengt, veel meer dan beoogd. Dat veel meer zal een constante worden.
In Metz vind ik aanvankelijk enkel poepsjieke hotels. Bij hôtel
Escurial, dat toch ook niet zo goedkoop blijkt te zijn, hak ik de knoop door.
Ik wil het risico niet lopen niets te vinden. Pas op mijn avondwandeling merk
ik dat ik een aantal goedkopere hotels niet had opgemerkt tijdens mijn haastige
zoektocht door de stad. In de would-be sympathieke bistrot Brochettes & Cie
om de hoek kies ik de toast met saumon
fumé. Ik drink een liter San Pelligrino. Terug op mijn kamer (nummer 206)
kijk ik een kwartiertje naar Bayern München tegen Real Madrid. Een verwijfde Portugees
met geëpileerde wenkbrauwen viert dat hij dit seizoen in de Champions League al
vijftien keer heeft gescoord. Om half elf doe ik het licht uit, maar om half
één slaap ik nog niet. Rusteloze benen die blijkbaar van fietsen geen genoeg
krijgen en te laat gegeten. Dan maar nog een paar bladzijden Kerouac.