Op de roodachtige klei groeiden de planten wanordelijk door elkaar: de bloemen kwamen te voorschijn waar het God behaagde en de hagen van mirte schenen daar meer geplaatst te zijn om het lopen te verhinderen dan om de voetstappen richting te geven. Op de achtergrond spreidde een Flora, bevlekt door geelzwart korstmos, berustend haar meer dan een eeuw oude charme ten toon (…)
Giuseppe Tomasi di Lampedusa, De Tijgerkat, 11