Verslag van een bijeenkomst
Gastheer PW stelde ons Bas Jan Ader voor. Hij had deze vroeg gestorven en intussen door een generatie jonge Nederlandse artiesten opgeviste en plusminus tot cultfiguur verheven videokunstenaar leren kennen door toedoen van de Nederlandse fotografe Miek Zwamborn, die hij in Oostende had ontmoet nadat hij door een foto van haar geïntrigeerd was geraakt. Hij had Zwamborn aangesproken en zij had hem verteld over Ader.
Bas Jan Ader stierf in 1975 op 33-jarige leeftijd tijdens de uitvoering van het tweede luik van wat een drieluik had moeten worden, In Search of the Miraculous. Het eerste en derde luik had iets van doen met een koor dat zong aan weerskanten van de Atlantische Oceaan, het middenluik bestond uit het volbrengen van de solo-overtocht in het kleinste zeilbootje waarin een dergelijke overtocht ooit zou zijn gemaakt. Aders performance, het tweede deel althans, bestond dus uit een recordpoging. In zijn bagage werd een boek aangetroffen van een wiskundige (Gowhurst?, ik noteerde de naam niet) die op precies dezelfde manier aan zijn eind kwam.
De vader van Bas Jan Ader was ook al een heel bijzondere man geweest. Op een dag had hij het besluit genomen om per fiets naar Palestina te reizen en de volgende dag was hij al vertrokken. Drie maanden later poseerde hij in Jeruzalem. Tijdens de wereldoorlog belandde hij in de gevangenis omdat hij in zijn huis joden had verborgen. In zijn cel schreef hij naar zijn vrouw: ‘Nu ben ik in de gevangenis. Ik ben nooit dichter bij God geweest.’ De vader van Bas Jan Ader werd door de nazi’s opgepakt en wat later in een bos geëxecuteerd. Bas Jan was twee jaar.
Dit noteerde ik tijdens de vertoning van de korte biografische film (een fragment?) van Rene Daalder. Ik noteerde ook nog: ‘Het lot vergist zich niet’ en ‘Het moment vasthouden waarop datgene wat je in het leven houdt aan je ontsnapt’. Want dat was het wat Bas Jan Ader op zijn boot nastreefde: het ondeelbare moment rekken waarop het leven in de dood overgaat.
We bekeken enkele door Bas Jan Ader gemaakte filmpjes. Een man zit op een stoel die schrijlings op de nok van een dak is geplaatst. Langzaam wordt het evenwicht verstoord, de man laat zich van het dak vallen. Hij rolt van het niet zo steile zadeldak en valt niet zonder risico over de rand in de tuin. Een man hangt wel een minuut lang aan een tak van een boom boven het water van een sloot en laat zich uiteindelijk in die sloot vallen. Een man staat naast een schraag in een stormwind die hem in de flank probeert omver te blazen. De man lijkt zijn evenwicht te verliezen maar hij valt toch niet. Op de achtergrond zien we een zeer stabiele vuurtoren.
Die mannen, dat is telkens Bas Jan Ader.
Bas Jan Ader is het ook die zichzelf minutenlang filmt terwijl hij weent. Dat filmpje, een bewegend (zelf)portret, is, net als de andere te zien op de voortreffelijke aan Bas Jan Ader gewijde website.
Na deze presentatie volgde een discussie. Over de experimenteerdrang in het tijdsgewricht dat werd gekenmerkt door de filosofische invloed van het existentialisme. Over kunstenaars die filosofische begrippen gebruiken en de manier waarop ze dat doen. Over het feit dat Bas Jan Ader telkens zichzelf in beeld brengt. Over het opgevist worden van vergeten kunstenaars en de noodwendigheid, of het toeval (no mistakes!), waarmee dat gebeurt.
SP liet ons kennismaken met het werk van de Nederlandse filmdocumentairemaakster Heddy Honigmann. De film waaruit zij ons enkele fragmenten liet zien, Forever, is een compilatie van interviews die Honigmann maakte met bezoekers van kunstenaarsgraven op Père Lachaise. Bij het graf van Marcel Proust ontmoette Honigmann een Franse striptekenaar, die vertelt over hoe hij Proust heeft leren appreciëren. ‘Het is begonnen met hem te verafschuwen,’ zegt de man. ‘Ik was te jong. Je moet eerst zelf iemand zijn.’ Toen hij dan rond zijn 25ste toch gebeten was, ontdekte hij dat Proust schreef als een tekenaar die onvoldoende kon tekenen om het op die manier in beeld te brengen. En daarom begon de nieuwbakken proustofiel met het verstrippen van de Recherche. ‘De Recherche is het verhaal van een man die het geluk zoekt,’ aldus de verstrippende proustofiel, ‘en die uiteindelijk tot de vaststelling komt dat de kunst het ware leven is.’ La vraie vie c’est l’art.
Aandoenlijk is het gesprekje van Honigmann met een Zuid-Koreaan die net een pakje madeleinekoekjes op Prousts grafsteen heeft gelegd. Hij mag het in zijn eigen taal uitleggen waarom hij zo van Proust houdt. Heel slim van Honigmann om deze woordenvloed, die sterk contrasteert met het amechtige Engelstalige gestotter dat eraan voorafging, niet te vertalen.
Samen met Honigmann bezoeken we nog het graf van de cinemapionier George Mélies en van de vergeten zangeres Danielle Messia (1956-1984). De bezoeker van haar graf gaat er prat op dat hij haar enige fan is maar dat lijkt mij, gezien de internetbedrijvigheid rond Messia, toch een beetje overdreven. We krijgen een lied te horen dat staat op één van de twee lp’s die Messia in haar veel te korte leven heeft kunnen maken. Zij zingt:
Je t'écris de la main gauche
Celle qui n'a jamais compté
Celle qui faisait des fautes
Du moins on l'a raconté
Honigmann toont een meisje dat tussen de graven notities zit te maken. En ja, zij schrijft links.
Bij het graf van Modigliani maken we kennis met een thanatopracteur, een man wiens beroep het is lijken, meerbepaald de aangezichten van deze lijken, terug in een goede plooi te wringen. Hij heeft dus een professionele belangstelling voor de portrettenschilder die Modigliani was. ‘Dat waren geen realistische portretten’, zegt de thanatopracteur, ‘Modigliani beschouwde zijn modellen als spiegels.’
Heddy Honigmann maakte ook een verfilming van Bernlefs roman Hersenschimmen, zij portretteerde een Parijs metro-orkest en zij maakte een film over de erotische gedichten van Carlos Drummond de Andrade.
LR toonde ons een ‘long portrait’ van Clayton Cubitt. LR zei ons dat de kennismaking met dit aspect van het werk van fotograaf Cubitt voor hem een belangrijke invloed is gebleken. Hij voelde zich sterk aangesproken door de uitnodiging om gedurende vijf minuten, want zo lang duren die portretten, in die gefilmde persoon binnen te gaan. Het ‘long portrait’ of ‘portrait in motion’ dat we te zien kregen bestond uit een vijf minuten durend gefilmde close-up van het aangezicht van een vrouw die, in de loop van die vijf minuten, zeer veel gelaatsuitdrukkingen produceert.
Na het bekijken van dit long portrait zei eenieder wat hij ervan vond.
Ik vond op het net een ander long portrait dan datgene wat wij te zien kregen.
PC ten slotte was aanvankelijk iets anders van plan maar kwam – gelukkig maar – door toedoen van JR, die het op een gegeven ogenblik had over een ingetapete persoon, op het idee om twee filmpjes te tonen die hem een week of wat eerder door het toeval – fate makes no mistakes – tezamen waren aangereikt: de animatiefilm Logorama van Nicolas Schmerkin, die dit jaar de Oscar won voor de beste animatiefilm, en de nieuwe videoclip van Lady Gaga. Hij meende in beide filmpjes een verband te hebben ontwaard: product placement. De dubbelvertoning leidde tot een geanimeerd debatje over conservatisme, mediamacht en pedagogie.
woensdag 31 maart 2010
dinsdag 30 maart 2010
reactie
Angélique Corné schrijft in reactie op een bericht van Pascal Cornet over haar dochter van bijna 12 die 'een grote fan' is van Lady Gaga. Hoe is het mogelijk? Haar tienerzoon van bijna 14 vindt Lady Gaga bv een dwaze verschijning en dat lijkt me een juiste waarneming. Ik vind de clip dan ook nog een teken van ernstige verloedering.
Maar dat meisje van bijna 12? Zij bezit nog niet 'de sexuele drift', maar wat ziet ze dan? Loopt ze gewoon (?) achter een hype aan? Is ze dan te oud voor K3? Vindt ze de vormentaal mooi of indrukwekkend? Wat is dat? De krankzinnige kleding, zieke make-up, rare toestanden, bril, kettingen, zingen in de gevangenis, zoenen, gevecht, geweld, halfnaakte meiden, irreële dansjes, sadisme, moordpartij met gif, ook de hond en dag wegrijden in weer andere carnavalskleren...
Iemand zegt: zo zijn clips! Des te erger.
Jan Haerynck: 'meisjes van tien zijn niet meer gechokeerd door dit, Pascal. Denk ik. Het is een doelgroep waarmee ik geen contact heb maar zie ze wel te keer gaan op tram en trein en dan denk ik: 'De gevangenis in, rotkids'.
'nog eens goed bekeken. Het is een puur kunstwerk. Na Hirsh, nu Lady Gaga! Een Tarantino vermengd met gif. Prachtig! Indrukwekkend! Dat zouden alle kinderen moeten zien! Money, oké, maar je krijgt waar voor je geld...
Pascal: 'Het ethische en esthetische doorkruisen elkaar hier duidelijk. Natuurlijk vind ik die nieuwe clip ook ‘GEWELDIG’, ongelooflijk goed gemaakt, supersexy en buitengewoon grappig.'
Zoals een bomgordel?
'Maar wat gebeurt er nu in clips zoals die van Lady Gaga? Dat is natuurlijk ook allemaal om te lachen, en het is een idioot die denkt dat het echt een ideaal is om het volledige klantenbestand van een wegrestaurant uit te moorden. Maar we gaan hier een stap verder. De grammatica van deze beeldtaal is bewust perfide zonder zich daar nog iets van aan te trekken; zij is ironisch, los van elk waarheidskader; zij is schaamteloos manipulatief en volstrekt amoreel. Niet meer
immoreel – hoe zou dat nog kunnen.'
'De pedagogen van vandaag , zowel de opvoeders als de heropvoeders, horen daarmee rekening te houden en zij staan er, jammer genoeg voor hen, moederziel alleen voor aangezien alle zin- en waardenverstrekkende instituten, behalve dan de commercie, uit onze samenleving verdwenen zijn.'
Dat is wel heel somber.
Remco Ekkers
Maar dat meisje van bijna 12? Zij bezit nog niet 'de sexuele drift', maar wat ziet ze dan? Loopt ze gewoon (?) achter een hype aan? Is ze dan te oud voor K3? Vindt ze de vormentaal mooi of indrukwekkend? Wat is dat? De krankzinnige kleding, zieke make-up, rare toestanden, bril, kettingen, zingen in de gevangenis, zoenen, gevecht, geweld, halfnaakte meiden, irreële dansjes, sadisme, moordpartij met gif, ook de hond en dag wegrijden in weer andere carnavalskleren...
Iemand zegt: zo zijn clips! Des te erger.
Jan Haerynck: 'meisjes van tien zijn niet meer gechokeerd door dit, Pascal. Denk ik. Het is een doelgroep waarmee ik geen contact heb maar zie ze wel te keer gaan op tram en trein en dan denk ik: 'De gevangenis in, rotkids'.
'nog eens goed bekeken. Het is een puur kunstwerk. Na Hirsh, nu Lady Gaga! Een Tarantino vermengd met gif. Prachtig! Indrukwekkend! Dat zouden alle kinderen moeten zien! Money, oké, maar je krijgt waar voor je geld...
Pascal: 'Het ethische en esthetische doorkruisen elkaar hier duidelijk. Natuurlijk vind ik die nieuwe clip ook ‘GEWELDIG’, ongelooflijk goed gemaakt, supersexy en buitengewoon grappig.'
Zoals een bomgordel?
'Maar wat gebeurt er nu in clips zoals die van Lady Gaga? Dat is natuurlijk ook allemaal om te lachen, en het is een idioot die denkt dat het echt een ideaal is om het volledige klantenbestand van een wegrestaurant uit te moorden. Maar we gaan hier een stap verder. De grammatica van deze beeldtaal is bewust perfide zonder zich daar nog iets van aan te trekken; zij is ironisch, los van elk waarheidskader; zij is schaamteloos manipulatief en volstrekt amoreel. Niet meer
immoreel – hoe zou dat nog kunnen.'
'De pedagogen van vandaag , zowel de opvoeders als de heropvoeders, horen daarmee rekening te houden en zij staan er, jammer genoeg voor hen, moederziel alleen voor aangezien alle zin- en waardenverstrekkende instituten, behalve dan de commercie, uit onze samenleving verdwenen zijn.'
Dat is wel heel somber.
Remco Ekkers
facebookbericht 258
ziet de zorgvuldig geschoren en in roze en wit gestreepte overhemd met witte manchetten en kraag – een zeer wuft overhemd dus – gestoken jongeman lezen in een vuistdik boek van Karen Armstrong (die hij herkent op de foto op het achterplat), terwijl schuin tegenover deze jongeman, in hetzelfde compartiment aan de andere kant van het gangetje, de jonge vrouw wier vragen hij, de jongeman met het roze overhemd, al twee of drie keer met een paar woorden en evenveel keer met gemummel heeft beantwoord, zit te mokken.
dag 945 – 100318 – donderdag
baraque lecture 59
Met enige zin voor overdrijving zou je kunnen stellen dat Erwin Mortiers boek niet gaat over de teloorgang van de Belle Époque in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog en het oprijzen van een totaal nieuwe, in gifgas en bloedmodder gesopte wereld, maar over de onoverbrugbare kloof tussen ethiek en esthetiek. Pulchrum et bonum non convertuntur. Je hebt de inhoud en de verpakking en de strik en in Godenslaap gaat het heel uitdrukkelijk om de strik. Kunst kan – horresco referens, lijkt Mortier te denken – de wereld niet redden. Met zijn gekrulde prozatierelantijnen lijkt hij uiting te willen geven aan de wanhoop die is ingegeven door de ontoereikendheid van elk menselijk gebaar in het algemeen en van kunst in het bijzonder in het licht van de gruwelen die mensen in staat zijn elkaar aan te doen. Hij laat zijn kunst nadrukkelijk amoreel zijn.
Die strikte scheiding tussen inhoud en vorm leidt, samen met de resolute voorkeur voor de vorm, tot bizarre neveneffecten. Door elk moreel oordeel achterwege te laten en louter op zeer barokke wijze te beschrijven – ongeacht of het beschrevene goed is dan wel kwaad – krijg je het – bedoelde? – effect dat ook de gruwel een strik krijgt. Mortier tekent kadavers en lijken, uitpuilende darmen en hersenen, restanten van gebouwen en beschavingen voortdurend op dezelfde toon, vanuit datzelfde maniëristische register – en dat sorteert een cynisch effect. Wat heb je aan een ruïne met een strik, een met metaforen getooid verminkt lijk, een geamputeerd lidmaat vol kunstig aangebrachte adjectieven?
Met enige zin voor overdrijving zou je kunnen stellen dat Erwin Mortiers boek niet gaat over de teloorgang van de Belle Époque in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog en het oprijzen van een totaal nieuwe, in gifgas en bloedmodder gesopte wereld, maar over de onoverbrugbare kloof tussen ethiek en esthetiek. Pulchrum et bonum non convertuntur. Je hebt de inhoud en de verpakking en de strik en in Godenslaap gaat het heel uitdrukkelijk om de strik. Kunst kan – horresco referens, lijkt Mortier te denken – de wereld niet redden. Met zijn gekrulde prozatierelantijnen lijkt hij uiting te willen geven aan de wanhoop die is ingegeven door de ontoereikendheid van elk menselijk gebaar in het algemeen en van kunst in het bijzonder in het licht van de gruwelen die mensen in staat zijn elkaar aan te doen. Hij laat zijn kunst nadrukkelijk amoreel zijn.
Die strikte scheiding tussen inhoud en vorm leidt, samen met de resolute voorkeur voor de vorm, tot bizarre neveneffecten. Door elk moreel oordeel achterwege te laten en louter op zeer barokke wijze te beschrijven – ongeacht of het beschrevene goed is dan wel kwaad – krijg je het – bedoelde? – effect dat ook de gruwel een strik krijgt. Mortier tekent kadavers en lijken, uitpuilende darmen en hersenen, restanten van gebouwen en beschavingen voortdurend op dezelfde toon, vanuit datzelfde maniëristische register – en dat sorteert een cynisch effect. Wat heb je aan een ruïne met een strik, een met metaforen getooid verminkt lijk, een geamputeerd lidmaat vol kunstig aangebrachte adjectieven?
maandag 29 maart 2010
facebookbericht 257
keek door het raam en zag een koppel kauwen het ei uit het nest van de duiven roven die hij een maand of zo geleden elkaar het hof had zien maken – een fraai schouwspel was het niet, noch het hof noch de roof.
dag 944 – 100317 – woensdag
baraque lecture 58
Ik beken: ik ben met zware vooroordelen aan Godenslaap begonnen. Dat is niet fraai maar als een mens er zich van bewust is, kan hij compenseren bij het lezen zodat het eindoordeel alsnog min of meer objectief is. (Min of meer: objectief is het nooit.) (Over de aanleiding tot die vooroordelen kunt u hier iets lezen.)
Ik ben nu bij bladzijde 200 aangekomen, halfweg het boek dus, en ik moet mijn voorgevormde mening herzien. In het eerste kwart ergerde ik mij aan de oeverloze krullen en fiorituren die we intussen al van Mortier gewoon zijn. Die onbeschaamde schoonschrijverij, dat eindeloze gekoketteer met taalbeheersing en stilistische trefzekerheid. Hautain, zelfgenoegzaam. Zich niet bekommerend om de buitenwacht. Maar nu begin ik te beseffen dat er meer achter zit. De lectuur van de recensies van Erik Leyman en Marc Cloostermans van de recent verschenen essaybundel van Mortier, Wat voorbij is begint pas, heeft mij daarbij geholpen – en nu ik ook beter, aandachtiger en minder bevooroordeeld Godenslaap ben beginnen te lezen, zie ik eindelijk de vele poëticale passages waarin Mortier in deze roman die uitdrukkelijk niet in de eerste plaats over de Eerste Wereldoorlog gaat, over het eigen schrijven reflecteert.
Ik beken: ik ben met zware vooroordelen aan Godenslaap begonnen. Dat is niet fraai maar als een mens er zich van bewust is, kan hij compenseren bij het lezen zodat het eindoordeel alsnog min of meer objectief is. (Min of meer: objectief is het nooit.) (Over de aanleiding tot die vooroordelen kunt u hier iets lezen.)
Ik ben nu bij bladzijde 200 aangekomen, halfweg het boek dus, en ik moet mijn voorgevormde mening herzien. In het eerste kwart ergerde ik mij aan de oeverloze krullen en fiorituren die we intussen al van Mortier gewoon zijn. Die onbeschaamde schoonschrijverij, dat eindeloze gekoketteer met taalbeheersing en stilistische trefzekerheid. Hautain, zelfgenoegzaam. Zich niet bekommerend om de buitenwacht. Maar nu begin ik te beseffen dat er meer achter zit. De lectuur van de recensies van Erik Leyman en Marc Cloostermans van de recent verschenen essaybundel van Mortier, Wat voorbij is begint pas, heeft mij daarbij geholpen – en nu ik ook beter, aandachtiger en minder bevooroordeeld Godenslaap ben beginnen te lezen, zie ik eindelijk de vele poëticale passages waarin Mortier in deze roman die uitdrukkelijk niet in de eerste plaats over de Eerste Wereldoorlog gaat, over het eigen schrijven reflecteert.
zondag 28 maart 2010
terugblik 39 (608/1000)
De fotograaf weet bij het afdrukken niet altijd precies wat het resultaat van zijn actie zal zijn. En misschien weet hij dat zelfs nooit. Maar is dat erg? Fotografen wéten dat het toeval een grote rol speelt in hun bezigheid. Meer nog, zij weten dat zij dat toeval nodig hebben. Zij rekenen erop. Uit alle toevalligheden halen zij er dan – achteraf – deze uit die een meerwaarde bieden. Het werk van de fotograaf ligt evengoed in de selectie achteraf.
De fotograaf dijkt het toeval in en drukt zo zijn stempel.
Het toeval doet zich op vele manieren voor. Twee of meer elementen komen bij toeval samen, vormen een betekenis, liefst een die zich nooit eerder op die manier heeft gemanifesteerd, en de fotograaf heeft het gezien. Dan treedt het toeval aan in een andere gedaante: de fotograaf heeft toevallig wel of toevallig niet zijn toestel bij en/of in de aanslag. En dan is nog een ander toeval mogelijk: je hebt iets vastgelegd dat je niet eens hebt gezien. Iets anders dan het beoogde is in jouw beeld binnengedrongen. Je bekijkt de foto en dan zie je het onbedoelde voor het eerst.
Dit is zo’n foto. En het mooie eraan is dat die vreemde zijdelingse blik van die andere fotograaf iets zegt over het ongerichte en onbedoelde van mijn eigen actie, op dat ogenblik.
De fotograaf dijkt het toeval in en drukt zo zijn stempel.
Het toeval doet zich op vele manieren voor. Twee of meer elementen komen bij toeval samen, vormen een betekenis, liefst een die zich nooit eerder op die manier heeft gemanifesteerd, en de fotograaf heeft het gezien. Dan treedt het toeval aan in een andere gedaante: de fotograaf heeft toevallig wel of toevallig niet zijn toestel bij en/of in de aanslag. En dan is nog een ander toeval mogelijk: je hebt iets vastgelegd dat je niet eens hebt gezien. Iets anders dan het beoogde is in jouw beeld binnengedrongen. Je bekijkt de foto en dan zie je het onbedoelde voor het eerst.
Dit is zo’n foto. En het mooie eraan is dat die vreemde zijdelingse blik van die andere fotograaf iets zegt over het ongerichte en onbedoelde van mijn eigen actie, op dat ogenblik.
facebookbericht 256
verneemt dat de dialectische uitdrukking jis a veugel up d’hoâge, van iemand gezegd, betekent dat je op die persoon geen staat kunt maken – en tijdens hetzelfde gesprek vallen ook nog de zegswijzen ‘hij is op zijn kop gescheten’ en ‘dat is een portret’.
zaterdag 27 maart 2010
vrijdag 26 maart 2010
facebookbericht 255
ziet op de trein de al wat oudere man voor zich – hij draagt een groene pullover – aandachtig en met gefronste wenkbrauwen lezen in de lijvige roman Der Turm van Uwe Tellkamp, in het Duits, jawel, en meegenomen uit de bib, zoals blijkt uit de klever op de rug.
driekleur 20
Hij zag eerst het roodzijden behangsel, versierd met goudkleurige papegaaienkoppen, aan de muren drie ivoren knoppen, rechts aan de deurlijst en dicht bij het bed het nachttafeltje en de lamp daarboven met een donkergroene kap en verder een deur met een witte deurknop, waarachter zich iets geheimzinnigs, in ieder geval voor Andreas geheimzinnigs, scheen te verbergen. Verder bevond zich nog dicht bij het bed een zwarte telefoon, die zo was aangebracht, dat ook iemand die in bed lag de hoorn heel gemakkelijk met zijn rechterhand kon opnemen.
Joseph Roth, De legende van de Heilige Drinker, 78-79
Joseph Roth, De legende van de Heilige Drinker, 78-79
donderdag 25 maart 2010
reactie
Pascal, de dochter des huizes van bijna 12 is een grote fan van Lady Gaga. Niet dat ze al ooit een clip van haar zag. Ze gaat op 17 mei naar het optreden, weliswaar onder begeleiding van ons.
Ik weet niet of je zelf kinderen hebt?
Wij proberen geen ‘morele codes’ op te leggen aan de kinderen, gestoeld op wat bij ons wel kon of niet. (Ook moeilijk, er zit een verschil van 10 jaar tussen mij en mijn man, dus sommige zaken die gemeengoed waren bij mij, waren baanbrekend voor hem.) Wat we trachten te bereiken is dat we mee gaan in hun cultuur, er met hen over praten, en hen zelf laten oordelen over wat ze bekijken, lezen enz. We gaan dus in dialoog met hen, maar leggen geen strikt verbod op.
Mij is het opgevallen dat bepaalde zaken waar wij mogelijk aanstoot aan nemen, gewoon bij hen niet opvalt, omdat ze bv de sexuele drift (nog) niet bezitten.
De tienerzoon van bijna 14 vindt Lady Gaga bv een dwaze verschijning.
Angélique Corné
Ik weet niet of je zelf kinderen hebt?
Wij proberen geen ‘morele codes’ op te leggen aan de kinderen, gestoeld op wat bij ons wel kon of niet. (Ook moeilijk, er zit een verschil van 10 jaar tussen mij en mijn man, dus sommige zaken die gemeengoed waren bij mij, waren baanbrekend voor hem.) Wat we trachten te bereiken is dat we mee gaan in hun cultuur, er met hen over praten, en hen zelf laten oordelen over wat ze bekijken, lezen enz. We gaan dus in dialoog met hen, maar leggen geen strikt verbod op.
Mij is het opgevallen dat bepaalde zaken waar wij mogelijk aanstoot aan nemen, gewoon bij hen niet opvalt, omdat ze bv de sexuele drift (nog) niet bezitten.
De tienerzoon van bijna 14 vindt Lady Gaga bv een dwaze verschijning.
Angélique Corné
dag 943 – 100316 – dinsdag
Ik had een paar dagen geleden een interessant facebookdialoogje met Jan Haerynck. Het ging over de nieuwe videoclip van Lady Gaga. Nu had ik wel al gehoord van Lady Gaga maar ik ben nu niet in die mate geïnteresseerd dat ik naar haar videoclips ga zitten kijken. Maar als Jan Haerynck hem op zijn fb-status plaatst, dan wil ik toch wel eens weten waarom. En dan ontspint zich dus het volgende dialoogje.
Mark Cloostermans: Een potje gemengde gevoelens. (a) Leuk nummer. (b) Wat een kutclip. (c) Zie punt b: waarom moet ik dat mens in haar kruis kijken? (d) Waarom nemen alle media zo makkelijk de persberichten van Lady Gaga over?
Pascal Cornet: En dan denk ik, conservatieve zak die ik ben, altijd aan het doelpubliek van deze beeldenstorm: meisjes tussen de tien en veertien en welke impact dat allemaal heeft.
Jan Haerynck: meisjes van tien zijn niet meer gechokeerd door dit, Pascal. Denk ik. Het is een doelgroep waarmee ik geen contact heb maar zie ze wel te keer gaan op tram en trein en dan denk ik: 'De gevangenis in, rotkids'.
Jan Haerynck: Ben geen kinderhater maar zoals Komrij zegt: 'Ik hou ontzettend van kinderen maar ik hou nog meer van hen als ze de deur uit zijn'.
Pascal Cornet: Dat is het nu net: dat ze hierdoor niet meer gechoqueerd zijn. Als ik het allemaal zie wat zij te zien krijgen, op hun leeftijd, dan vraag ik me af wie dat allemaal op ze loslaat en vooral: wie het niet tegenhoudt.
Jan Haerynck: Eén satan, Pascal, money, money, money. Enfin dat zijn er drie!
Priscilla van Ham: ik vind die nieuwe clip GEWELDIG
Jan Haerynck: yep pris
Jan Haerynck: is zeker een mijlpaal in de popgeschiedenis
Jan Haerynck: nog eens goed bekeken. Het is een puur kunstwerk. Na Hirsh, nu Lady Gaga! Een Tarantino vermengd met gif. Prachtig! Indrukwekkend! Dat zouden alle kinderen moeten zien! Money, oké, maar je krijgt waar voor je geld...
Het ethische en esthetische doorkruisen elkaar hier duidelijk. Natuurlijk vind ik die nieuwe clip ook ‘GEWELDIG’, ongelooflijk goed gemaakt, supersexy en buitengewoon grappig. Maar daar houdt het voor mij niet op. Ik maak mij een beetje paternalistisch zorgen over onze kinderen, en hoe die daar tegenaan kijken en zo: kwesties die al lichtjaren achter ons liggen, je kunt niet anders dan oubollig overkomen op die manier. Niet dat het mij een zorg zal zijn, overigens. Ik vorm mijn standpunten niet om populair te zijn, en al zeker niet om populair te zijn bij jonge mensen.
Maar laat mij het over een andere boeg gooien: waarom eigenlijk is die clip dan zo verderfelijk, gegeven het feit dat de jeugd al danig oversekst is en behoorlijk cynisch en er eigenlijk geen schade meer van kan ondervinden?
Mijn bezwaar tegen de clip heeft niets te maken met wat er in te zien is maar vooral met wat er niet in te zien is. Het gaat om een bepaalde taal, een grammatica, die mij niet aanstaat.
Om niet te zeggen dat het mij verontrust.
Uiteraard wil ik niet terug naar de onbezorgde leut en het paternalistisch patronalisme van Nonkel Bobs ‘Vrolijke vrienden’. We kunnen dit soort kritiekloze, systeembevestigende kampvuurromantiek missen als kiespijn. Ik heb het niet voor gezagsgetrouwe samenzang in korte broek. Maar vanuit die antinostalgische reflex onbedachtzaam alles goedkeuren wat nu op onze jeugd wordt afgevuurd, dat lijkt me nu ook weer niet zo verstandig. Komt daarbij dat er ook een serieus taboe rust op het ter discussie stellen van de jeugdige waarden en het openlijk formuleren van reserves tegen alles wat jong is. Ja, onze kinderen incluis.
Maar we hebben ze het niet gemakkelijk gemaakt, natuurlijk. Op vele manieren niet, en ik haal er één uit.
We zijn onzorgvuldig omgesprongen met ironie.
Ironie is de taal van Humo, van Het Huis van Wantrouwen (what’s in a name), van de reclame. Waar Nonkel Bob in zijn – al evengoed onrealistische – ééndimensionale wereld uit volle borst edelmoedigheid, praktische zin en vriendschap predikte, de goede oude scoutswaarden zeg maar die ook via vehikels als Kuifje en De Lustige Kapoentjes aan de jeugd werden doorgegeven, daar is de postmoderne Ketnet- en gamesgeneratie beland in een wereld waarin niets nog is wat het lijkt. Gevolg is dat als iets moet lijken wat het lijkt, dat ze jou dan ook niet au sérieux nemen – en neem het hun maar kwalijk.
Typerend voor het ironische postmoderne discours is dat de waarheid op losse schroeven komt te staan, dat er meerdere waarheden zijn, dat ieder zijn waarheid heeft. Dat is voor volwassenen al niet altijd evident, voor kinderen is het ronduit problematisch. Hoe moet je hun duidelijk maken dat bijvoorbeeld het eeuwige argument dat ze ‘nu eenmaal’ zo zijn, dat ze gebruiken om al hun feilen te rechtvaardigen, niets voorstelt?
Maar wat gebeurt er nu in clips zoals die van Lady Gaga? Dat is natuurlijk ook allemaal om te lachen, en het is een idioot die denkt dat het echt een ideaal is om het volledige klantenbestand van een wegrestaurant uit te moorden. Maar we gaan hier een stap verder. De grammatica van deze beeldtaal is bewust perfide zonder zich daar nog iets van aan te trekken; zij is ironisch, los van elk waarheidskader; zij is schaamteloos manipulatief en volstrekt amoreel. Niet meer immoreel – hoe zou dat nog kunnen.
Ik zeg niet dat de makers van deze clip grensverleggend zijn – het zal wel al eerder zijn gebeurd, of misschien bevinden we ons op een continuüm waarbij de overgangen niet zo spectaculair zijn – maar dat we ons hier in een totáál andere semantiek en bijhorende moraliteit bevinden dan deze waarin, ik zeg maar iets, mijn generatie is opgegroeid, is zonneklaar. De pedagogen van vandaag , zowel de opvoeders als de heropvoeders, horen daarmee rekening te houden en zij staan er, jammer genoeg voor hen, moederziel alleen voor aangezien alle zin- en waardenverstrekkende instituten, behalve dan de commercie, uit onze samenleving verdwenen zijn.
Mark Cloostermans: Een potje gemengde gevoelens. (a) Leuk nummer. (b) Wat een kutclip. (c) Zie punt b: waarom moet ik dat mens in haar kruis kijken? (d) Waarom nemen alle media zo makkelijk de persberichten van Lady Gaga over?
Pascal Cornet: En dan denk ik, conservatieve zak die ik ben, altijd aan het doelpubliek van deze beeldenstorm: meisjes tussen de tien en veertien en welke impact dat allemaal heeft.
Jan Haerynck: meisjes van tien zijn niet meer gechokeerd door dit, Pascal. Denk ik. Het is een doelgroep waarmee ik geen contact heb maar zie ze wel te keer gaan op tram en trein en dan denk ik: 'De gevangenis in, rotkids'.
Jan Haerynck: Ben geen kinderhater maar zoals Komrij zegt: 'Ik hou ontzettend van kinderen maar ik hou nog meer van hen als ze de deur uit zijn'.
Pascal Cornet: Dat is het nu net: dat ze hierdoor niet meer gechoqueerd zijn. Als ik het allemaal zie wat zij te zien krijgen, op hun leeftijd, dan vraag ik me af wie dat allemaal op ze loslaat en vooral: wie het niet tegenhoudt.
Jan Haerynck: Eén satan, Pascal, money, money, money. Enfin dat zijn er drie!
Priscilla van Ham: ik vind die nieuwe clip GEWELDIG
Jan Haerynck: yep pris
Jan Haerynck: is zeker een mijlpaal in de popgeschiedenis
Jan Haerynck: nog eens goed bekeken. Het is een puur kunstwerk. Na Hirsh, nu Lady Gaga! Een Tarantino vermengd met gif. Prachtig! Indrukwekkend! Dat zouden alle kinderen moeten zien! Money, oké, maar je krijgt waar voor je geld...
Het ethische en esthetische doorkruisen elkaar hier duidelijk. Natuurlijk vind ik die nieuwe clip ook ‘GEWELDIG’, ongelooflijk goed gemaakt, supersexy en buitengewoon grappig. Maar daar houdt het voor mij niet op. Ik maak mij een beetje paternalistisch zorgen over onze kinderen, en hoe die daar tegenaan kijken en zo: kwesties die al lichtjaren achter ons liggen, je kunt niet anders dan oubollig overkomen op die manier. Niet dat het mij een zorg zal zijn, overigens. Ik vorm mijn standpunten niet om populair te zijn, en al zeker niet om populair te zijn bij jonge mensen.
Maar laat mij het over een andere boeg gooien: waarom eigenlijk is die clip dan zo verderfelijk, gegeven het feit dat de jeugd al danig oversekst is en behoorlijk cynisch en er eigenlijk geen schade meer van kan ondervinden?
Mijn bezwaar tegen de clip heeft niets te maken met wat er in te zien is maar vooral met wat er niet in te zien is. Het gaat om een bepaalde taal, een grammatica, die mij niet aanstaat.
Om niet te zeggen dat het mij verontrust.
Uiteraard wil ik niet terug naar de onbezorgde leut en het paternalistisch patronalisme van Nonkel Bobs ‘Vrolijke vrienden’. We kunnen dit soort kritiekloze, systeembevestigende kampvuurromantiek missen als kiespijn. Ik heb het niet voor gezagsgetrouwe samenzang in korte broek. Maar vanuit die antinostalgische reflex onbedachtzaam alles goedkeuren wat nu op onze jeugd wordt afgevuurd, dat lijkt me nu ook weer niet zo verstandig. Komt daarbij dat er ook een serieus taboe rust op het ter discussie stellen van de jeugdige waarden en het openlijk formuleren van reserves tegen alles wat jong is. Ja, onze kinderen incluis.
Maar we hebben ze het niet gemakkelijk gemaakt, natuurlijk. Op vele manieren niet, en ik haal er één uit.
We zijn onzorgvuldig omgesprongen met ironie.
Ironie is de taal van Humo, van Het Huis van Wantrouwen (what’s in a name), van de reclame. Waar Nonkel Bob in zijn – al evengoed onrealistische – ééndimensionale wereld uit volle borst edelmoedigheid, praktische zin en vriendschap predikte, de goede oude scoutswaarden zeg maar die ook via vehikels als Kuifje en De Lustige Kapoentjes aan de jeugd werden doorgegeven, daar is de postmoderne Ketnet- en gamesgeneratie beland in een wereld waarin niets nog is wat het lijkt. Gevolg is dat als iets moet lijken wat het lijkt, dat ze jou dan ook niet au sérieux nemen – en neem het hun maar kwalijk.
Typerend voor het ironische postmoderne discours is dat de waarheid op losse schroeven komt te staan, dat er meerdere waarheden zijn, dat ieder zijn waarheid heeft. Dat is voor volwassenen al niet altijd evident, voor kinderen is het ronduit problematisch. Hoe moet je hun duidelijk maken dat bijvoorbeeld het eeuwige argument dat ze ‘nu eenmaal’ zo zijn, dat ze gebruiken om al hun feilen te rechtvaardigen, niets voorstelt?
Maar wat gebeurt er nu in clips zoals die van Lady Gaga? Dat is natuurlijk ook allemaal om te lachen, en het is een idioot die denkt dat het echt een ideaal is om het volledige klantenbestand van een wegrestaurant uit te moorden. Maar we gaan hier een stap verder. De grammatica van deze beeldtaal is bewust perfide zonder zich daar nog iets van aan te trekken; zij is ironisch, los van elk waarheidskader; zij is schaamteloos manipulatief en volstrekt amoreel. Niet meer immoreel – hoe zou dat nog kunnen.
Ik zeg niet dat de makers van deze clip grensverleggend zijn – het zal wel al eerder zijn gebeurd, of misschien bevinden we ons op een continuüm waarbij de overgangen niet zo spectaculair zijn – maar dat we ons hier in een totáál andere semantiek en bijhorende moraliteit bevinden dan deze waarin, ik zeg maar iets, mijn generatie is opgegroeid, is zonneklaar. De pedagogen van vandaag , zowel de opvoeders als de heropvoeders, horen daarmee rekening te houden en zij staan er, jammer genoeg voor hen, moederziel alleen voor aangezien alle zin- en waardenverstrekkende instituten, behalve dan de commercie, uit onze samenleving verdwenen zijn.
reactie
Re: Vriendschapsverzoek
Beste Pascal,
Dank voor je reactie! De dingen de dingen... is inderdaad mijn tweede bundel. Het lijkt me erg leuk als je er in de Poëziekrant een recensie over zou willen schrijven. Als dat gaat lukken, geef ik je naam en adres graag door aan de uitgeverij en zullen ze je ongetwijfeld een recensie-exemplaar opsturen.
Goede actie trouwens om op je weblog ook de facebookberichten te plaatsen, mogelijk dat het mede hierdoor ook als literaire vorm de waardering krijgt die het verdient. Wat die waardering precies moet zijn weet ik niet hoor, maar dat het in de buurt komt van een haiku of een sonnet of een sms is duidelijk.
Hartelijke groet,
Pim te Bokkel
Beste Pascal,
Dank voor je reactie! De dingen de dingen... is inderdaad mijn tweede bundel. Het lijkt me erg leuk als je er in de Poëziekrant een recensie over zou willen schrijven. Als dat gaat lukken, geef ik je naam en adres graag door aan de uitgeverij en zullen ze je ongetwijfeld een recensie-exemplaar opsturen.
Goede actie trouwens om op je weblog ook de facebookberichten te plaatsen, mogelijk dat het mede hierdoor ook als literaire vorm de waardering krijgt die het verdient. Wat die waardering precies moet zijn weet ik niet hoor, maar dat het in de buurt komt van een haiku of een sonnet of een sms is duidelijk.
Hartelijke groet,
Pim te Bokkel
woensdag 24 maart 2010
facebookbericht 253
zag op de trein een vrouw een plaats zoeken met onder de arm Invisible van Paul Auster.
facebookbericht 252
ziet op de trein hoe de man die net in de Humo het interview met Yves Leterme heeft zitten lezen de Humo wegstopt en vervolgens De vrouw die met vuur speelde van Stieg Larsson opdiept en het boek opslaat bij het begin van hoofdstuk 25.
dag 942 – 100315 – maandag
Ik keek naar 'De Flandriens'. Het ging over Freddy Maertens en Roger De Vlaminck. De sport en het gekuip. De heroïsche inspanning en de onderhandse transacties. Dé onthulling: de man die Maertens op de Koppenberg tegen het reglement in een nieuwe fiets geeft, staat aan het podium Roger De Vlaminck uit te schelden: 'Zo'n schone koers naar de kloten helpen! Ge moest u schamen! Gij nieweerd!' Zeer mooie televisie was dat en: wat was die Brooklyn-trui van De Vlaminck mooi! Ontroerend was ook Merckx, die toegaf dat hij misschien een jaartje te lang had gekoerst omdat hij niet wou toegeven dat het vet van de soep was. De tranen komen hem nog in de ogen als hij dat zegt! En opeens is die man oud; hij ziet er ineens vijf jaar ouder uit tijdens dat interviewfragmentje van dertig seconden. En aan Walter Godefroot, die zich een verkochte koers niet herinnert, de bekentenis ontlokken (ironisch monkelend) dat hij een ‘selectief geheugen’ heeft: il faut le faire. Merci, Michel!
dinsdag 23 maart 2010
dag 941 – 100314 – zondag
In de hoop dat de organisatoren van ‘100 jaar Groote Oorlog’ Mak lezen:
Overschrijven 135
Wanneer zal ooit de emotie van de Grote Oorlog doven? Wanneer wordt het eindelijk geschiedenis? Wanneer is de slag aan de Somme zoiets als de slag bij Waterloo? Ik doe een gok: de komende tien jaar. Ergens tussen de derde en de vierde generatie, tussen de kleinkinderen – die de betrokkenen nog net kenden – en de achterkleinkinderen verandert de houding. In het grote knekelhuis bij Verdun is de dagelijkse mis onlangs vervangen door een maandelijkse. Ten zuiden van de Somme is een enorm vliegveld gepland, over twee oorlogsbegraafplaatsen heen. Het zijn tekenen aan de wand. Niet de herinnering, maar het spektakel komt gaandeweg centraal te staan.
Geert Mak, In Europa, 117
Overschrijven 135
Wanneer zal ooit de emotie van de Grote Oorlog doven? Wanneer wordt het eindelijk geschiedenis? Wanneer is de slag aan de Somme zoiets als de slag bij Waterloo? Ik doe een gok: de komende tien jaar. Ergens tussen de derde en de vierde generatie, tussen de kleinkinderen – die de betrokkenen nog net kenden – en de achterkleinkinderen verandert de houding. In het grote knekelhuis bij Verdun is de dagelijkse mis onlangs vervangen door een maandelijkse. Ten zuiden van de Somme is een enorm vliegveld gepland, over twee oorlogsbegraafplaatsen heen. Het zijn tekenen aan de wand. Niet de herinnering, maar het spektakel komt gaandeweg centraal te staan.
Geert Mak, In Europa, 117
facebookbericht 251
stelt vast dat de afweer nog niet is afgesteld: hij moest wel vijf keer in de handen klappen om de eerste mug van het seizoen in volle vlucht tot smos te pletten.
maandag 22 maart 2010
dag 939 – 100312 – vrijdag
baraque lecture 57
Wat mij tegenstaat aan de recensies van De eenzaamheid van de priemgetallen die op het net te lezen zijn, is dat er niet een wijst op het evidente ontbreken van enige literaire meerwaarde. En daarmee bedoel ik dat er aan de literatuurgeschiedenis niets zou veranderen indien nu plots door een of ander mirakel die bestseller van Paolo Giordano van de aardbodem zou verdwijnen en daarmee meteen ook uit alle geesten van de vele honderdduizenden die het boek al hebben gelezen. Akkoord, Giordano heeft blijkbaar een gevoelige snaar aangeraakt – je kunt zijn hele succes nu eenmaal niet helemaal op zijn mooie snoetje en sexy bipsen schuiven. Automutilatie, anorexie, autisme, de ‘verwoestende verwachtingen’ van de ouders (ik citeer dit treffende stafrijm uit een recensie): dat zijn herkenbare problematieken. Maar wat is de literaire kwaliteit? Want dat is toch het enige relevante criterium om een roman te beoordelen?
Ik geef een voorbeeld. Net als De eenzaamheid van de priemgetallen begint ook dat andere recente Italiaanse succesboek Kalme chaos met een spectaculair accident. Maar Sandro Veronesi slaagt er wél in om dit vroege orgelpunt in het verdere verloop van zijn roman te laten resoneren. Het is wel degelijk belangrijk om welk accident het gaat, en hoe het is gebeurd, en wat er de gevolgen van zijn. Zo is er een duidelijke vormrelatie met een andere climax veel verder in het boek, de stomende seksscène waaraan het Vaticaan zo’n aanstoot nam, en die vormrelatie draagt bij tot de noodzakelijkheid van de structuur van Veronesi’s boek. Daaraan herken je literaire kwaliteit: aan de noodzakelijkheid van de structuur. Heb je dat bij Giordano? Neen. Alice Della Rocca heeft een skiongeluk, maar ze had net zo goed van haar fiets kunnen gevallen zijn. Als er verderop in het boek nog naar dat ongeluk wordt verwezen, dan enkel naar de gevolgen ervan: Alice is mank en blijft manken.
Versta me niet verkeerd: De eenzaamheid van de priemgetallen heeft zeker kwaliteiten. Giordano heeft twee eenzame personages gecreëerd, en slaagt erin het geloofwaardig te maken dat ze elkaar niet vinden. Hij weet hoe wreed jongeren, en hoe hulpeloos en onwetend de ouders kunnen zijn. Hij heeft oog voor de onomkeerbaarheid van beslissingen, die niet altijd meteen verraden hoe belangrijk ze kunnen zijn. Hij brengt – gewild of ongewild? – een mooie alliantie tot stand tussen het gevoel en de rede, de oncontroleerbare emoties en de niet ter discussie gestelde drang naar ordening en zinverlening. Hij maakt duidelijk dat wie niet klaar is met zijn trauma’s uit het verleden zich niet kan openen voor de toekomst.
Maar dat zijn allemaal inhoudelijke, thematische verdiensten. Psychologisch inzicht of modieuze onderwerpen: dat volstaat niet om een literair meesterwerk af te leveren. Er is heel wat mis met deze debuutroman – en het stoort mij dat de laaiende recensenten daar niet op wijzen.
Ik geef enkele voorbeelden.
In hoofdstuk 15 is er een scène waarbij Alice en Mattia hand in hand (maar toch vér van elkaar want zij zijn ‘eenzame priemgetallen’!) een kamer in stappen, waar Dennis, de jongen die verliefd is op Mattia, net tegen zijn zin een tong wordt gedraaid door een van de meisjes die op het feestje aanwezig zijn. Dennis verlaat overstuur de kamer en stoot daarbij Mattia aan. ‘Mattia’s ogen ontmoetten een ogenblik de zijne, rood en verwilderd. Om de een of andere reden herinnerde Mattia zich de weerloze ogen van Michela die middag in het park.’ Michela is het debiele zusje dat Mattia een jaar of zeven eerder, toen hij zelf acht was, op een bank in het park heeft achtergelaten en dat nooit meer is teruggezien: dat voorval is Mattia’s jeugdtrauma én geheim. ‘Om de een of andere reden’ is mij te vaag als verklaring. Cruciale gebeurtenissen worden hier gratuit samengebracht. En dan is er de zin die meteen volgt: ‘Die twee blikken [van Dennis en van Michela] zouden zich door de jaren heen in zijn herinnering vermengen tot één onuitwisbare angst.’ Hoe blikken zich tot angst kunnen vermengen, is mij niet helemaal duidelijk – en bovendien stoort mij de bijna identieke herhaling van een al even uitleggerige zin in de passage over het incident in het park: ‘[Michela’s] ogen lichtten even op, en voor Mattia stonden die ogen de rest van zijn leven gelijk aan angst.’
Ik vind dat lapidair en zeer onnauwkeurig geformuleerde psychologiserende observaties.
Onnauwkeurig en stilistisch bijzonder slordig is een beschrijving als deze: ‘Daarna leunde hij tegen de rugleuning van zijn stoel en vouwde zijn handen zonder ze over elkaar heen te laten glijden.’ Ik kan mij niet voorstellen hoe je handen moet vouwen zonder ze over elkaar heen te laten glijden.
Mattia is een autist en dat zullen we geweten hebben: overal slaat hij aan het ordenen, tellen, rangschikken – en ook in de meest gevoelige momenten heeft hij meer oog voor neutrale patronen en hij zoekt voortdurend naar betekenissen waar die niet te vinden zullen zijn. Die uitleggerige nadrukkelijkheid staat mij tegen. Bovendien worden er allerlei psychologische fenomenen uit verschillende registers met elkaar gemengd. Zo doet Giordano de indruk ontstaan dat het autisme van Mattia iets te maken heeft met het schuldgevoel waarmee hij dient af te rekenen na het voorval met zijn zus in het park. Dat is natuurlijk nonsens.
Alice heeft als kind de pesterijen van haar schoolvriendinnen moeten ondergaan. Zo heeft de tirannieke Viola haar eens een snoepje laten opeten dat eerst door het vuil was gehaald. Dertien jaar later brengt een toeval Viola en Alice opnieuw samen. Alice vindt dit niet prettig en Giordano schrijft dan ook: ‘Alice proefde een metaalachtige smaak in haar mond.’ Dat zou voldoende moeten zijn – de uitleg die volgt is overbodig: ‘Ze slikte en het was net alsof ze het snoepje uit de kleedkamer weer wegwerkte.’
Een vergelijking als de volgende raakt kant noch wal: ‘Hij wist dat het gesprek tussen hen tweeën anders ter plekke zou stranden, als een gammele boot tussen de rotsen.’
Cruciale passages op een gratuite manier samenbrengen, onzorgvuldige beschrijvingen en vergelijkingen, lapidaire karaktertekening, overtollige toevoegingen en uitleggerigheid… De voorbeelden kunnen moeiteloos aangevuld worden – er zijn er in elk geval voldoende om aan te voeren dat De eenzaamheid van de priemgetallen om oneigenlijke redenen zoveel succes oogst.
Wat mij tegenstaat aan de recensies van De eenzaamheid van de priemgetallen die op het net te lezen zijn, is dat er niet een wijst op het evidente ontbreken van enige literaire meerwaarde. En daarmee bedoel ik dat er aan de literatuurgeschiedenis niets zou veranderen indien nu plots door een of ander mirakel die bestseller van Paolo Giordano van de aardbodem zou verdwijnen en daarmee meteen ook uit alle geesten van de vele honderdduizenden die het boek al hebben gelezen. Akkoord, Giordano heeft blijkbaar een gevoelige snaar aangeraakt – je kunt zijn hele succes nu eenmaal niet helemaal op zijn mooie snoetje en sexy bipsen schuiven. Automutilatie, anorexie, autisme, de ‘verwoestende verwachtingen’ van de ouders (ik citeer dit treffende stafrijm uit een recensie): dat zijn herkenbare problematieken. Maar wat is de literaire kwaliteit? Want dat is toch het enige relevante criterium om een roman te beoordelen?
Ik geef een voorbeeld. Net als De eenzaamheid van de priemgetallen begint ook dat andere recente Italiaanse succesboek Kalme chaos met een spectaculair accident. Maar Sandro Veronesi slaagt er wél in om dit vroege orgelpunt in het verdere verloop van zijn roman te laten resoneren. Het is wel degelijk belangrijk om welk accident het gaat, en hoe het is gebeurd, en wat er de gevolgen van zijn. Zo is er een duidelijke vormrelatie met een andere climax veel verder in het boek, de stomende seksscène waaraan het Vaticaan zo’n aanstoot nam, en die vormrelatie draagt bij tot de noodzakelijkheid van de structuur van Veronesi’s boek. Daaraan herken je literaire kwaliteit: aan de noodzakelijkheid van de structuur. Heb je dat bij Giordano? Neen. Alice Della Rocca heeft een skiongeluk, maar ze had net zo goed van haar fiets kunnen gevallen zijn. Als er verderop in het boek nog naar dat ongeluk wordt verwezen, dan enkel naar de gevolgen ervan: Alice is mank en blijft manken.
Versta me niet verkeerd: De eenzaamheid van de priemgetallen heeft zeker kwaliteiten. Giordano heeft twee eenzame personages gecreëerd, en slaagt erin het geloofwaardig te maken dat ze elkaar niet vinden. Hij weet hoe wreed jongeren, en hoe hulpeloos en onwetend de ouders kunnen zijn. Hij heeft oog voor de onomkeerbaarheid van beslissingen, die niet altijd meteen verraden hoe belangrijk ze kunnen zijn. Hij brengt – gewild of ongewild? – een mooie alliantie tot stand tussen het gevoel en de rede, de oncontroleerbare emoties en de niet ter discussie gestelde drang naar ordening en zinverlening. Hij maakt duidelijk dat wie niet klaar is met zijn trauma’s uit het verleden zich niet kan openen voor de toekomst.
Maar dat zijn allemaal inhoudelijke, thematische verdiensten. Psychologisch inzicht of modieuze onderwerpen: dat volstaat niet om een literair meesterwerk af te leveren. Er is heel wat mis met deze debuutroman – en het stoort mij dat de laaiende recensenten daar niet op wijzen.
Ik geef enkele voorbeelden.
In hoofdstuk 15 is er een scène waarbij Alice en Mattia hand in hand (maar toch vér van elkaar want zij zijn ‘eenzame priemgetallen’!) een kamer in stappen, waar Dennis, de jongen die verliefd is op Mattia, net tegen zijn zin een tong wordt gedraaid door een van de meisjes die op het feestje aanwezig zijn. Dennis verlaat overstuur de kamer en stoot daarbij Mattia aan. ‘Mattia’s ogen ontmoetten een ogenblik de zijne, rood en verwilderd. Om de een of andere reden herinnerde Mattia zich de weerloze ogen van Michela die middag in het park.’ Michela is het debiele zusje dat Mattia een jaar of zeven eerder, toen hij zelf acht was, op een bank in het park heeft achtergelaten en dat nooit meer is teruggezien: dat voorval is Mattia’s jeugdtrauma én geheim. ‘Om de een of andere reden’ is mij te vaag als verklaring. Cruciale gebeurtenissen worden hier gratuit samengebracht. En dan is er de zin die meteen volgt: ‘Die twee blikken [van Dennis en van Michela] zouden zich door de jaren heen in zijn herinnering vermengen tot één onuitwisbare angst.’ Hoe blikken zich tot angst kunnen vermengen, is mij niet helemaal duidelijk – en bovendien stoort mij de bijna identieke herhaling van een al even uitleggerige zin in de passage over het incident in het park: ‘[Michela’s] ogen lichtten even op, en voor Mattia stonden die ogen de rest van zijn leven gelijk aan angst.’
Ik vind dat lapidair en zeer onnauwkeurig geformuleerde psychologiserende observaties.
Onnauwkeurig en stilistisch bijzonder slordig is een beschrijving als deze: ‘Daarna leunde hij tegen de rugleuning van zijn stoel en vouwde zijn handen zonder ze over elkaar heen te laten glijden.’ Ik kan mij niet voorstellen hoe je handen moet vouwen zonder ze over elkaar heen te laten glijden.
Mattia is een autist en dat zullen we geweten hebben: overal slaat hij aan het ordenen, tellen, rangschikken – en ook in de meest gevoelige momenten heeft hij meer oog voor neutrale patronen en hij zoekt voortdurend naar betekenissen waar die niet te vinden zullen zijn. Die uitleggerige nadrukkelijkheid staat mij tegen. Bovendien worden er allerlei psychologische fenomenen uit verschillende registers met elkaar gemengd. Zo doet Giordano de indruk ontstaan dat het autisme van Mattia iets te maken heeft met het schuldgevoel waarmee hij dient af te rekenen na het voorval met zijn zus in het park. Dat is natuurlijk nonsens.
Alice heeft als kind de pesterijen van haar schoolvriendinnen moeten ondergaan. Zo heeft de tirannieke Viola haar eens een snoepje laten opeten dat eerst door het vuil was gehaald. Dertien jaar later brengt een toeval Viola en Alice opnieuw samen. Alice vindt dit niet prettig en Giordano schrijft dan ook: ‘Alice proefde een metaalachtige smaak in haar mond.’ Dat zou voldoende moeten zijn – de uitleg die volgt is overbodig: ‘Ze slikte en het was net alsof ze het snoepje uit de kleedkamer weer wegwerkte.’
Een vergelijking als de volgende raakt kant noch wal: ‘Hij wist dat het gesprek tussen hen tweeën anders ter plekke zou stranden, als een gammele boot tussen de rotsen.’
Cruciale passages op een gratuite manier samenbrengen, onzorgvuldige beschrijvingen en vergelijkingen, lapidaire karaktertekening, overtollige toevoegingen en uitleggerigheid… De voorbeelden kunnen moeiteloos aangevuld worden – er zijn er in elk geval voldoende om aan te voeren dat De eenzaamheid van de priemgetallen om oneigenlijke redenen zoveel succes oogst.
zondag 21 maart 2010
facebookbericht 249
maakte dankzij PW kennis met het werk van Bas Jan Ader, dankzij SP met dat van Heddy Honigmann en dankzij LR met dat van Clayton Cubitt.
zaterdag 20 maart 2010
reactie
Nultolerantie acht ik niet gewenst. Maar ik merk aan de toon van het artikel (column, pamflet ?) dat er nog nooit een geliefde uit je kennissenkring werd ‘dood’gereden door een chauffeur met stinkende adem. In onze vriendenkring wél en telkens ging het om een kind. (een meisje van 12 dat op het fietspad fietste met haar vriendinnetje richting Terneuzen, en een meisje van 10 dat met een Brusselse scoutsgroep aan de Belgische kust verbleef in de buurt van Oostende). Leg dan jouw ‘sociale’ theorie maar eens uit. De doder kreeg een lichte straf ; de ouders en de andere kinderen in die twee gezinnen kregen levenslang… Ja, je tekst is provocerend ! De bedoeling ?
Ann
Ann
vrijdag 19 maart 2010
mijn woordenboek 256
ALCOHOLCONTROLE
Ik zeg het al jaren en ik zal het blijven zeggen: de ontwikkeling richting nultolerantie voor al wie zich na het nuttigen van alcohol in de openbare ruimte begeeft, met de auto, te voet of te paard of op gelijk welke manier, staat mij tegen. Deze hetze draagt bij tot de teloorgang van het sociale weefsel en ik vind dat er, als het gaat over verkeersveiligheid en een warme samenleving niet voor één van beide moet gekozen worden.
Voor wie mij verkeerd begrijpt: we moeten voor allebei kiezen.
Natuurlijk weet ik dat wie ooit een kind of een geliefde of een vriend verloor door de schuld of door toedoen van iemand die te veel had gedronken geschokt is door wat ik hier schrijf. En toch meen ik het. Het verkeer is een risicovolle onderneming. Als er iets misloopt, dan is er altijd wel een oorzaak voor. Bij een beperkt aantal van alle ongevallen is alcohol de aanwijsbare oorzaak. Maar als de chauffeur verblind was door een te laag hangende zon, zullen we de zon dan verbieden om te schijnen?
Uiteraard moet overdreven alcoholverbruik, misbruik dus, worden beteugeld. Er moet een grens worden getrokken. En die grens bestaat nu al – er wordt dus de facto erkend dat, als je minder gedronken hebt dan twee of drie eenheden, je goed genoeg functioneert om je in het verkeer te begeven. Die grens ligt wat mij betreft nu al te laag, en hij mag zeker niet worden afgebroken. Dan krijg je wat je met het stilaan totaal geworden rookverbod hebt zien gebeuren: de balans slaat volledig door en vanuit een soort van totalitair purisme wordt datgene wat vroeger enkel boven een grens schadelijk werd geacht nu volledig uitgebannen.
Met moet eens een rekensom maken. Er vallen elk jaar in België ongeveer duizend verkeersdoden. Over hoeveel te vermijden verkeersdoden spreken we, als het gaat over het nog verder verlagen van de huidige alcoholgrens? Ik zou het niet weten, maar het kunnen er niet veel zijn, zo lijkt me. Hoeveel verkeersdoden zouden er niet zijn gevallen het voorbije jaar indien de alcoholgrens niet op drie pinten had gelegen, zoals nu het geval is (ik reken liever in concrete pinten dan in abstracte promilles), maar op twee pinten? En bij uitbreiding: hoeveel verkeersdoden zouden er niet zijn gevallen indien er nu al nultolerantie zou bestaan ten aanzien van rijden onder invloed?
Dat soort rekensommetjes wordt door niemand gemaakt. Ik weet dat het een provocerende suggestie is, maar het lijkt me toch nuttig ze wél te maken. Als het er om gaat het aantal verkeersdoden te reduceren, dan ken ik wel wat andere methodes die veel meer effect zouden sorteren. Maar ja, de overheid heeft niet graag dat er minder auto’s zijn en dat er minder vrachtverkeer is want fiscale melkkoeien kieper je niet zomaar bij het grofvuil.
Mijn stelling is dat met het kind het badwater wordt weggespoeld. Overal waar mensen samenkomen, wordt er gedronken. Dat heeft met onze cultuur te maken – en ook met het feit dat mensen graag drinken, natuurlijk. Met drank worden de gesprekken, en dus ook de uitwisseling van meningen, op gang gebracht. Drank en democratie gaan samen. Nultolerantie voor alcohol is derhalve een ondemocratische maatregel.
U moet eens bij uzelf en in uw vriendenkring daarover spreken: u zult zien dat heel veel mensen al sociale activiteiten schrappen omdat ze de alcoholcontroles vrezen. Of omdat die sociale activiteiten al als gevolg van de strenge alcoholcontroles zijn afgeschaft. Nu al heeft de strenge promillenorm een enorme weerslag op het samenkomen van mensen en het spreekt vanzelf dat de nultolerantie nog veel zwaarder zal doorwegen.
Een complottheorie, die ik niet onderschrijf of hoogstens pas na het nuttigen van enkele glazen met een ironisch aplomb onderschrijf om mijn gesprekspartners uit hun tent te lokken, zegt dat de overheid gebaat is bij een nultolerantie voor alcohol. Beter is het – zo luidt die complottheorie – dat iedereen zich thuis voor de buis bezat, dan dat de mensen samenkomen en voor de overheid mogelijk subversieve ideeën uitwisselen. Het geïsoleerde individu is makkelijker onder controle te houden dan de groep. En bovendien consumeert hij wellicht meer alcohol dan wanneer hij op café zou gaan want thuis is het alleszins goedkoper. De btw en accijnzen die er op de alcohol worden betaald, stromen navenant naar de schatkist.
Ik zeg het al jaren en ik zal het blijven zeggen: de ontwikkeling richting nultolerantie voor al wie zich na het nuttigen van alcohol in de openbare ruimte begeeft, met de auto, te voet of te paard of op gelijk welke manier, staat mij tegen. Deze hetze draagt bij tot de teloorgang van het sociale weefsel en ik vind dat er, als het gaat over verkeersveiligheid en een warme samenleving niet voor één van beide moet gekozen worden.
Voor wie mij verkeerd begrijpt: we moeten voor allebei kiezen.
Natuurlijk weet ik dat wie ooit een kind of een geliefde of een vriend verloor door de schuld of door toedoen van iemand die te veel had gedronken geschokt is door wat ik hier schrijf. En toch meen ik het. Het verkeer is een risicovolle onderneming. Als er iets misloopt, dan is er altijd wel een oorzaak voor. Bij een beperkt aantal van alle ongevallen is alcohol de aanwijsbare oorzaak. Maar als de chauffeur verblind was door een te laag hangende zon, zullen we de zon dan verbieden om te schijnen?
Uiteraard moet overdreven alcoholverbruik, misbruik dus, worden beteugeld. Er moet een grens worden getrokken. En die grens bestaat nu al – er wordt dus de facto erkend dat, als je minder gedronken hebt dan twee of drie eenheden, je goed genoeg functioneert om je in het verkeer te begeven. Die grens ligt wat mij betreft nu al te laag, en hij mag zeker niet worden afgebroken. Dan krijg je wat je met het stilaan totaal geworden rookverbod hebt zien gebeuren: de balans slaat volledig door en vanuit een soort van totalitair purisme wordt datgene wat vroeger enkel boven een grens schadelijk werd geacht nu volledig uitgebannen.
Met moet eens een rekensom maken. Er vallen elk jaar in België ongeveer duizend verkeersdoden. Over hoeveel te vermijden verkeersdoden spreken we, als het gaat over het nog verder verlagen van de huidige alcoholgrens? Ik zou het niet weten, maar het kunnen er niet veel zijn, zo lijkt me. Hoeveel verkeersdoden zouden er niet zijn gevallen het voorbije jaar indien de alcoholgrens niet op drie pinten had gelegen, zoals nu het geval is (ik reken liever in concrete pinten dan in abstracte promilles), maar op twee pinten? En bij uitbreiding: hoeveel verkeersdoden zouden er niet zijn gevallen indien er nu al nultolerantie zou bestaan ten aanzien van rijden onder invloed?
Dat soort rekensommetjes wordt door niemand gemaakt. Ik weet dat het een provocerende suggestie is, maar het lijkt me toch nuttig ze wél te maken. Als het er om gaat het aantal verkeersdoden te reduceren, dan ken ik wel wat andere methodes die veel meer effect zouden sorteren. Maar ja, de overheid heeft niet graag dat er minder auto’s zijn en dat er minder vrachtverkeer is want fiscale melkkoeien kieper je niet zomaar bij het grofvuil.
Mijn stelling is dat met het kind het badwater wordt weggespoeld. Overal waar mensen samenkomen, wordt er gedronken. Dat heeft met onze cultuur te maken – en ook met het feit dat mensen graag drinken, natuurlijk. Met drank worden de gesprekken, en dus ook de uitwisseling van meningen, op gang gebracht. Drank en democratie gaan samen. Nultolerantie voor alcohol is derhalve een ondemocratische maatregel.
U moet eens bij uzelf en in uw vriendenkring daarover spreken: u zult zien dat heel veel mensen al sociale activiteiten schrappen omdat ze de alcoholcontroles vrezen. Of omdat die sociale activiteiten al als gevolg van de strenge alcoholcontroles zijn afgeschaft. Nu al heeft de strenge promillenorm een enorme weerslag op het samenkomen van mensen en het spreekt vanzelf dat de nultolerantie nog veel zwaarder zal doorwegen.
Een complottheorie, die ik niet onderschrijf of hoogstens pas na het nuttigen van enkele glazen met een ironisch aplomb onderschrijf om mijn gesprekspartners uit hun tent te lokken, zegt dat de overheid gebaat is bij een nultolerantie voor alcohol. Beter is het – zo luidt die complottheorie – dat iedereen zich thuis voor de buis bezat, dan dat de mensen samenkomen en voor de overheid mogelijk subversieve ideeën uitwisselen. Het geïsoleerde individu is makkelijker onder controle te houden dan de groep. En bovendien consumeert hij wellicht meer alcohol dan wanneer hij op café zou gaan want thuis is het alleszins goedkoper. De btw en accijnzen die er op de alcohol worden betaald, stromen navenant naar de schatkist.
woensdag 17 maart 2010
reactie
Even nuanceren: elke vorm van arbeid, ook niet-artistieke, is vaak bijzonder veeleisend. Toch als je het goed wilt doen. Ook in bedrijven geldt het motto: altijd meer, altijd beter. Kunstenaars zijn ook lang niet de enigen die naar de fles grijpen.
Wat wel een verschil maakt, is dat de eisen die aan de kunstenaar worden gesteld, meestal vanuit hemzelf komen, al dan niet doorheen de filter 'de eisen van de Kunst'. Een werknemer kan nog boos worden op zijn veeleisende baas en naar huis gaan, een kunstenaar zit dag in dag uit met zichzelf opgescheept. Bovendien is zijn kunst paradoxaal genoeg vaak een manier om het zijn woelige binnenste enigszins te verwerken. Kunst als therapie is wellicht te kort door de bocht, maar het heeft er soms toch iets van. Hij heeft het nodig om geestelijk gezond te blijven. En tegelijk drijft het hem bij tijden tot wanhoop. Een mens zou van minder naar de fles grijpen ...
Kirstin Vanlierde
Wat wel een verschil maakt, is dat de eisen die aan de kunstenaar worden gesteld, meestal vanuit hemzelf komen, al dan niet doorheen de filter 'de eisen van de Kunst'. Een werknemer kan nog boos worden op zijn veeleisende baas en naar huis gaan, een kunstenaar zit dag in dag uit met zichzelf opgescheept. Bovendien is zijn kunst paradoxaal genoeg vaak een manier om het zijn woelige binnenste enigszins te verwerken. Kunst als therapie is wellicht te kort door de bocht, maar het heeft er soms toch iets van. Hij heeft het nodig om geestelijk gezond te blijven. En tegelijk drijft het hem bij tijden tot wanhoop. Een mens zou van minder naar de fles grijpen ...
Kirstin Vanlierde
dinsdag 16 maart 2010
mijn woordenboek 255
ALCOHOL
Ik wil ze niet te eten geven, de geniën en talenten die zichzelf vroegtijdig naar de verdoemenis hebben gezopen. Hoeveel schilderijen zijn daardoor ongemaakt gebleven, symfonieën ongecomponeerd, films ongedraaid, boeken ongeschreven? De literatuurgeschiedenis bijvoorbeeld had er misschien niet fundamenteel, maar dan toch in haar hoofdstukken en paragrafen ánders uitgezien indien Joyce, Joseph Roth, Lowry en al die andere notoire zuipschuiten een beetje meer zelfdiscipline aan de dag hadden gelegd en zich niet aan – respectievelijk – de witte en de rode wijn en de tequila hadden vergrepen? Hoeveel rockers en jazzartiesten zijn er niet gezwicht voor de fles? In de schilderkunst leek het minder kwaad te kunnen. Niet dat er daar niet stevig gefuifd werd maar dankzij de abstrahering, die toch een iets minder vaste hand vergde, kon het minder kwaad.
Waarom? Waarom? Waarom beschouwen zoveel creatieve geesten de drank als brandstof? Waarom onderwerpen zij zich zo slaafs aan Koning Alcohol? (Juist, ja, ook de grote volksschrijver Gerard Reve heeft aan zijn drankzucht een halve schrijversloopbaan opgeofferd.) Het heeft er zeker mee te maken dat deze geesten te lang en te intens op volle toeren moeten draaien om productief te kunnen zijn. Zij moeten altijd overtreffen, béter doen, vernieuwen – en dat vergt veel. Daarom zoeken creatievelingen decompressie in het drinken, zij streven ernaar om in de roes te worden ontslagen van die uitputtende scheppingsdrang. Het is een gevolg, zou je kunnen zeggen, van geestelijk overspannen zijn, al evenzeer als van geestelijke luiheid, van het zoeken naar de minste weerstand. Maar waar bij een ander die luiheid wel een weg vindt in het ongevaarvolle uitvoeren van zijn arbeid omdat die arbeid nu eenmaal vaak niet veeleisend is, daar moet de kunstenaar het niet-gespannen zijn elders zoeken.
Waarom al dat drinken? Meer dan goed is voor lever en leven?
Ik ken het ook. Niet in werkelijk buitensporige mate – het delirium is voor de heggemus die ik ben een exotisch oerwoud – maar ik ken het toch genoeg om te bevroeden wat het is: telkens die beneveling op te zoeken, het niet meer moeten zien, het niet meer hoeven te weten, de verdoving.
Neen, grand cru, millésime, een genotsmiddel is het niet, de alcohol! Het is een roesmiddel. En dat is iets helemaal anders! Drinkers malen niet om grand crus of millésimes, zij drinken om te vergeten en om niet te moeten denken.
Ik wil ze niet te eten geven, de geniën en talenten die zichzelf vroegtijdig naar de verdoemenis hebben gezopen. Hoeveel schilderijen zijn daardoor ongemaakt gebleven, symfonieën ongecomponeerd, films ongedraaid, boeken ongeschreven? De literatuurgeschiedenis bijvoorbeeld had er misschien niet fundamenteel, maar dan toch in haar hoofdstukken en paragrafen ánders uitgezien indien Joyce, Joseph Roth, Lowry en al die andere notoire zuipschuiten een beetje meer zelfdiscipline aan de dag hadden gelegd en zich niet aan – respectievelijk – de witte en de rode wijn en de tequila hadden vergrepen? Hoeveel rockers en jazzartiesten zijn er niet gezwicht voor de fles? In de schilderkunst leek het minder kwaad te kunnen. Niet dat er daar niet stevig gefuifd werd maar dankzij de abstrahering, die toch een iets minder vaste hand vergde, kon het minder kwaad.
Waarom? Waarom? Waarom beschouwen zoveel creatieve geesten de drank als brandstof? Waarom onderwerpen zij zich zo slaafs aan Koning Alcohol? (Juist, ja, ook de grote volksschrijver Gerard Reve heeft aan zijn drankzucht een halve schrijversloopbaan opgeofferd.) Het heeft er zeker mee te maken dat deze geesten te lang en te intens op volle toeren moeten draaien om productief te kunnen zijn. Zij moeten altijd overtreffen, béter doen, vernieuwen – en dat vergt veel. Daarom zoeken creatievelingen decompressie in het drinken, zij streven ernaar om in de roes te worden ontslagen van die uitputtende scheppingsdrang. Het is een gevolg, zou je kunnen zeggen, van geestelijk overspannen zijn, al evenzeer als van geestelijke luiheid, van het zoeken naar de minste weerstand. Maar waar bij een ander die luiheid wel een weg vindt in het ongevaarvolle uitvoeren van zijn arbeid omdat die arbeid nu eenmaal vaak niet veeleisend is, daar moet de kunstenaar het niet-gespannen zijn elders zoeken.
Waarom al dat drinken? Meer dan goed is voor lever en leven?
Ik ken het ook. Niet in werkelijk buitensporige mate – het delirium is voor de heggemus die ik ben een exotisch oerwoud – maar ik ken het toch genoeg om te bevroeden wat het is: telkens die beneveling op te zoeken, het niet meer moeten zien, het niet meer hoeven te weten, de verdoving.
Neen, grand cru, millésime, een genotsmiddel is het niet, de alcohol! Het is een roesmiddel. En dat is iets helemaal anders! Drinkers malen niet om grand crus of millésimes, zij drinken om te vergeten en om niet te moeten denken.
facebookbericht 248
zag op de trein hoe een jong en mooi meisje zich installeerde: eerst wat deodorant onder de oksels, dan de telefoon op het tafeltje en de iPod op, vervolgens een broodje en een frisdrankje in stelling gebracht, en ten slotte de lectuur terug opgenomen in Huis van de aanrakingen, de nieuwe roman van Peter Verhelst.
maandag 15 maart 2010
facebookbericht 247
rekende net uit, lettende op een gemiddeld aantal bladzijden per dag dat overeenstemt met het huidige leestempo, een gemiddeld aantal bladzijden per boek van plusminus tweehonderd, en de gemiddelde levensverwachting die hem als man is toegemeten, dat hij bij leven nog 2737 boeken zal kunnen lezen: er is nog niet meteen reden tot paniek.
dag 927 – 100228 – zondag
baraque lecture 56
Céline heeft geen hoge pet op van de mens. Hij gruwt van de domme massa. Het leven is een uitzichtloze opeenvolging van schaarse en schamele genotsmomenten in een zee van pijn. Slechts weinigen steken daar bovenuit door een oorspronkelijke bijdrage, met iets wat het Lot verzacht.
De Eerste Wereldoorlog is het absolute dieptepunt geweest – een collectieve bevrediging van de doodsdrift die ons allen aandrijft en in die zin toch ook de adequate vertolking van de ware aard van het beest. Céline heeft het – als voor zijn heldenmoed gehuldigde oorlogsvrijwillige en oorlogsinvalide – van nabij meegemaakt en weet waarover hij het heeft. Hij heeft ook de gore onderkant van het kolonialisme gezien en, in Detroit, hoe het proletariaat zich gewillig naar de slachtbanken van het kapitalisme laat leiden.
Het geloof in de persoonlijke soevereiniteit – ‘Ik heb niemand nodig.’ (in een brief aan Elie Faure) – doet hem gruwen van elk massaal, totalitair systeem waarin enkel de domheid regeert. In zijn ‘Hulde aan Zola’ (1933) schrijft Céline: ‘Nu zijn we dan aan het eind van twintig eeuwen hoge beschaving beland en toch zou geen enkel politiek stelsel twee maanden waarheid overleven. Hieronder versta ik zowel de marxistische als onze burgerlijke en fascistische maatschappij. / Geen mens kan inderdaad in een van die volkomen wrede en allemaal even masochistische maatschappijvormen verder leven zonder de aanhoudende dwang van een leugen, die hoe langer hoe compacter wordt en die je steeds maar weer te horen krijgt, waanzinnig, ‘totalitair’, zoals ze dat noemen.’
Waarom noemt Céline die maatschappijvormen ‘masochistisch’ en heeft hij het over ‘waarheid’ en ‘leugen’? De waarheid van de mens, volgens Céline, ligt in een totale zelfbeschikking. Dat is nog het enige waarin hij gelooft. Maar de massa is niet in staat die zelfbeschikking op te nemen. De mensen heulen en klitten samen. Zij zoeken een collectieve vijand om zich tegen af te zetten. De doodsdrift regeert. ‘Het algemeen heersende sadisme van tegenwoordig komt in de eerste plaats voort uit een vernietigingsdrang die diep in de Mens huist en vooral in de massa; ’t is een soort hartstochtelijk, unaniem verlangen naar de dood, waar bijna geen weerstand tegen te bieden valt. […] Liberalen, marxisten en fascisten zijn ’t maar op één punt met elkaar eens: soldaten!…’
Het kan niet anders of er komt weer een oorlog van.
De reden waarom Céline uiteindelijk naar het extreem-rechtse is doorgeslagen, heeft misschien enkel hiermee te maken dat hij het marxisme nóg verwerpelijker vond. Het antisemitisme dat bij de op dat ogenblik vigerende versie van extreem-rechts hoorde, het nazisme, heeft hij er dan maar bijgenomen.
Of is dat een te simplistische voorstelling van zaken? Is het nauwkeuriger te stellen dat Célines jodenhaat is ingegeven door een nog vrij 19de-eeuws blind en amoreel sciëntisme, dat hem raciale opdelingen doet maken en doet geloven in de superioriteit van het ene ras boven het andere (in casu het blanke boven het joodse maar ook ‘het zwarte’ en ‘het gele’)? Of hebben persoonlijke ervaringen met joden zijn vooroordeel gevormd en aangescherpt?
Célines antisemitisme was er in elk geval niet van meet af aan. In 1924 had hij zijn doctoraalscriptie gewijd aan de joodse Hongaarse arts Semmelweis. In 1932 werd zijn Voyage gepubliceerd door het uitgeversduo Denoël-Steele. Denoël is een Belg, Steele een Amerikaanse geldschieter… van joodse origine (bron: dit documentairefragment). In 1933 nog voerde Céline een bepaald vriendelijke correspondentie met Irène Erika Landry-Irrgang, een Duitse joodse vrouw. En in 1937 verraste hij met zijn eerste ‘pamflet’ Bagatelles pour un massacre nog het meest van al de extreem-rechtse intellectuelen want uit die antimilitaristische, antikapitalistische en – toch op het eerste gezicht – met de gewone man sympathiserende of toch minstens mededogen voelende hoek hadden ze geen steun verwacht voor hun gedachtegoed.
Wat er ook van zij, Célines rabiate jodenhaat valt moeilijk te geloven, is onbegrijpelijk. Dat zo’n gevoelig, ingoede mens – dat blijkt uit elke bladzijde van de Reis, hoe scherp en virulent hij ook fulmineert tegen alles wat dwaas en dom en al te menselijk is – tot zo’n hatelijke (en dwaze en domme) conclusies is gekomen…
E. Kummer voert in Van de ene dood naar de andere enkele mogelijke verklaringen aan. Sommige zijn te gek om los te lopen. Zo zou Célines jodenhaat zijn ingegeven doordat hij vooral door joodse critici zwaar zou zijn aangepakt. Een andere uitleg snijdt al meer hout: Céline was in de eerste plaats pacifist en doordat het vooral joodse politici zijn (het kabinet-Blum) die Frankrijk in een heilloze oorlog met Duitsland dreigen te storten (maar wat is het alternatief?), moest hij wel anti-joods zijn…
Kummer, overigens, voert aan dat er al vóór 1933 sporen van jodenhaat in Célines werk te vinden zijn – voor mij blijft de uitleg plausibel dat Céline mensen- en dús jodenhater was want joden zijn nu eenmaal ménsen.
Een andere uitleg zou kunnen zijn dat Céline niet toerekeningsvatbaar was. En daar valt natuurlijk wel iets voor te zeggen. Zijn militaire exploten tijdens de Eerste Wereldoorlog hadden hem danig toegetakeld – hij was toch 75 procent invalide – en bovendien zou hij geleden hebben aan een nauwelijks te beheersen paranoïa. En met paranoïa is het – zoals we allemaal weten, kijk maar rondom u – nu eenmaal zo dat de blinde argwaan en woede zich tegen duidelijk te omschrijven, beschrijven en definiëren individuen en bevolkingsgroepen richt. Een vorm van psychologische gemakzucht, zou je kunnen zeggen of, er bestaat een simpeler woord voor: domheid.
Het neemt ziekelijke proporties bij hem aan, hij is het slachtoffer van een duivelse samenzwering. Alle duistere machten die voor de angstige en machteloze Ferdinand een bedreiging vormden, krijgen nu een concrete achtergrond, ’t is de jood met zijn handlangers die daar de hand in hebben. De jood, de protestant, de katholiek, de Intelligence Service, allemaal in dienst van de joden, én de bourgeois (verjoodst), ze hebben ’t op hem en de Ariër, zijn rasgenoot, gemunt. Zo vindt Céline nu een duidelijke verklaring voor de decadentie van Frankrijk, het alcoholisme, de industriële en intellectuele achterstand, het materialisme en de oorlogshetze.’
(Van de ene dood naar de andere, 81)
Céline, overigens, was een geheelonthouder. Hij rookte niet en dronk bij het werken (dat wil zeggen: dag én nacht) alleen maar water. (Bron: dit interview.)
Céline heeft geen hoge pet op van de mens. Hij gruwt van de domme massa. Het leven is een uitzichtloze opeenvolging van schaarse en schamele genotsmomenten in een zee van pijn. Slechts weinigen steken daar bovenuit door een oorspronkelijke bijdrage, met iets wat het Lot verzacht.
De Eerste Wereldoorlog is het absolute dieptepunt geweest – een collectieve bevrediging van de doodsdrift die ons allen aandrijft en in die zin toch ook de adequate vertolking van de ware aard van het beest. Céline heeft het – als voor zijn heldenmoed gehuldigde oorlogsvrijwillige en oorlogsinvalide – van nabij meegemaakt en weet waarover hij het heeft. Hij heeft ook de gore onderkant van het kolonialisme gezien en, in Detroit, hoe het proletariaat zich gewillig naar de slachtbanken van het kapitalisme laat leiden.
Het geloof in de persoonlijke soevereiniteit – ‘Ik heb niemand nodig.’ (in een brief aan Elie Faure) – doet hem gruwen van elk massaal, totalitair systeem waarin enkel de domheid regeert. In zijn ‘Hulde aan Zola’ (1933) schrijft Céline: ‘Nu zijn we dan aan het eind van twintig eeuwen hoge beschaving beland en toch zou geen enkel politiek stelsel twee maanden waarheid overleven. Hieronder versta ik zowel de marxistische als onze burgerlijke en fascistische maatschappij. / Geen mens kan inderdaad in een van die volkomen wrede en allemaal even masochistische maatschappijvormen verder leven zonder de aanhoudende dwang van een leugen, die hoe langer hoe compacter wordt en die je steeds maar weer te horen krijgt, waanzinnig, ‘totalitair’, zoals ze dat noemen.’
Waarom noemt Céline die maatschappijvormen ‘masochistisch’ en heeft hij het over ‘waarheid’ en ‘leugen’? De waarheid van de mens, volgens Céline, ligt in een totale zelfbeschikking. Dat is nog het enige waarin hij gelooft. Maar de massa is niet in staat die zelfbeschikking op te nemen. De mensen heulen en klitten samen. Zij zoeken een collectieve vijand om zich tegen af te zetten. De doodsdrift regeert. ‘Het algemeen heersende sadisme van tegenwoordig komt in de eerste plaats voort uit een vernietigingsdrang die diep in de Mens huist en vooral in de massa; ’t is een soort hartstochtelijk, unaniem verlangen naar de dood, waar bijna geen weerstand tegen te bieden valt. […] Liberalen, marxisten en fascisten zijn ’t maar op één punt met elkaar eens: soldaten!…’
Het kan niet anders of er komt weer een oorlog van.
De reden waarom Céline uiteindelijk naar het extreem-rechtse is doorgeslagen, heeft misschien enkel hiermee te maken dat hij het marxisme nóg verwerpelijker vond. Het antisemitisme dat bij de op dat ogenblik vigerende versie van extreem-rechts hoorde, het nazisme, heeft hij er dan maar bijgenomen.
Of is dat een te simplistische voorstelling van zaken? Is het nauwkeuriger te stellen dat Célines jodenhaat is ingegeven door een nog vrij 19de-eeuws blind en amoreel sciëntisme, dat hem raciale opdelingen doet maken en doet geloven in de superioriteit van het ene ras boven het andere (in casu het blanke boven het joodse maar ook ‘het zwarte’ en ‘het gele’)? Of hebben persoonlijke ervaringen met joden zijn vooroordeel gevormd en aangescherpt?
Célines antisemitisme was er in elk geval niet van meet af aan. In 1924 had hij zijn doctoraalscriptie gewijd aan de joodse Hongaarse arts Semmelweis. In 1932 werd zijn Voyage gepubliceerd door het uitgeversduo Denoël-Steele. Denoël is een Belg, Steele een Amerikaanse geldschieter… van joodse origine (bron: dit documentairefragment). In 1933 nog voerde Céline een bepaald vriendelijke correspondentie met Irène Erika Landry-Irrgang, een Duitse joodse vrouw. En in 1937 verraste hij met zijn eerste ‘pamflet’ Bagatelles pour un massacre nog het meest van al de extreem-rechtse intellectuelen want uit die antimilitaristische, antikapitalistische en – toch op het eerste gezicht – met de gewone man sympathiserende of toch minstens mededogen voelende hoek hadden ze geen steun verwacht voor hun gedachtegoed.
Wat er ook van zij, Célines rabiate jodenhaat valt moeilijk te geloven, is onbegrijpelijk. Dat zo’n gevoelig, ingoede mens – dat blijkt uit elke bladzijde van de Reis, hoe scherp en virulent hij ook fulmineert tegen alles wat dwaas en dom en al te menselijk is – tot zo’n hatelijke (en dwaze en domme) conclusies is gekomen…
E. Kummer voert in Van de ene dood naar de andere enkele mogelijke verklaringen aan. Sommige zijn te gek om los te lopen. Zo zou Célines jodenhaat zijn ingegeven doordat hij vooral door joodse critici zwaar zou zijn aangepakt. Een andere uitleg snijdt al meer hout: Céline was in de eerste plaats pacifist en doordat het vooral joodse politici zijn (het kabinet-Blum) die Frankrijk in een heilloze oorlog met Duitsland dreigen te storten (maar wat is het alternatief?), moest hij wel anti-joods zijn…
Kummer, overigens, voert aan dat er al vóór 1933 sporen van jodenhaat in Célines werk te vinden zijn – voor mij blijft de uitleg plausibel dat Céline mensen- en dús jodenhater was want joden zijn nu eenmaal ménsen.
Een andere uitleg zou kunnen zijn dat Céline niet toerekeningsvatbaar was. En daar valt natuurlijk wel iets voor te zeggen. Zijn militaire exploten tijdens de Eerste Wereldoorlog hadden hem danig toegetakeld – hij was toch 75 procent invalide – en bovendien zou hij geleden hebben aan een nauwelijks te beheersen paranoïa. En met paranoïa is het – zoals we allemaal weten, kijk maar rondom u – nu eenmaal zo dat de blinde argwaan en woede zich tegen duidelijk te omschrijven, beschrijven en definiëren individuen en bevolkingsgroepen richt. Een vorm van psychologische gemakzucht, zou je kunnen zeggen of, er bestaat een simpeler woord voor: domheid.
Het neemt ziekelijke proporties bij hem aan, hij is het slachtoffer van een duivelse samenzwering. Alle duistere machten die voor de angstige en machteloze Ferdinand een bedreiging vormden, krijgen nu een concrete achtergrond, ’t is de jood met zijn handlangers die daar de hand in hebben. De jood, de protestant, de katholiek, de Intelligence Service, allemaal in dienst van de joden, én de bourgeois (verjoodst), ze hebben ’t op hem en de Ariër, zijn rasgenoot, gemunt. Zo vindt Céline nu een duidelijke verklaring voor de decadentie van Frankrijk, het alcoholisme, de industriële en intellectuele achterstand, het materialisme en de oorlogshetze.’
(Van de ene dood naar de andere, 81)
Céline, overigens, was een geheelonthouder. Hij rookte niet en dronk bij het werken (dat wil zeggen: dag én nacht) alleen maar water. (Bron: dit interview.)
zondag 14 maart 2010
facebookbericht 244
laat de volledige lp (gedigitaliseerd weliswaar) Purple Rain afdraaien en wordt er horendul van.
dag 926 – 100227 – zaterdag
baraque lecture 55
Van de ene dood naar de andere is de goede titel van de bundel brieven en artikels in Nederlandse vertaling van Louis-Ferdinand Céline die ik nu ga lezen. Er zit een echo in naar een van Célines titels, D’un château l’autre, in vertaling: Van het ene slot naar het andere. Maar het is een vaste uitdrukking bij Céline, een motiefje van zijn petite musique, zoals een beetje neerbuigend het typische drammerige célineaanse ritme wordt genoemd, het opsommerige, gehaaste, met gedachtenpuntjes gemarkeerde en uit de duizenden herkenbare proza van deze grote Franse schrijver. Enkele voorbeelden uit Reis naar het einde van de nacht (negende druk, 1983, die donkerblauwe met de mooie typografie van Gerrit Noordzij; tegenwoordig al de 29ste druk, met een andere kaft en paginering): ‘Ik draafde van de ene lantaarnpaal naar de andere tot aan de pisbak op de place des Fêtes.’ (318); ‘De mensen vallen van de ene komedie in de andere.’ (321); ‘aarzelend van het ene trottoir naar het andere, voordat ze zich in het duister oplossen’ (323); ‘Ik sukkelde maar zo’n beetje door, van de ene patiënt naar de andere’ (332).
En uit een in Van de ene dood naar de andere opgenomen brief aan de kunsthistoricus Élie Faure: ‘Ik leef net zoals u vindt dat ik schrijf, foeterend – van de ene dag in de andere.’
De mooiste vind ik deze, uit Reis… (298): ‘Nog verder weg heb je steeds weer de Seine, een grote fluim, zigzag kronkelend van de ene brug naar de andere.’ We staan, samen met Ferdinand Bardamu, bovenop Montmartre aan de Sacré-Coeur en kijken uit over Parijs. Het mooie aan de omschrijving is, behalve dat je het je zó kunt voorstellen en dat er met die fluim en dat zigzag kronkelen een slak of een slang of nog iets viezers aanwezig wordt gesteld, dat het net is alsof die bruggen er eerst waren en dat die Seineslang er zich onderdoor moet kronkelen.
Van de ene dood naar de andere is de goede titel van de bundel brieven en artikels in Nederlandse vertaling van Louis-Ferdinand Céline die ik nu ga lezen. Er zit een echo in naar een van Célines titels, D’un château l’autre, in vertaling: Van het ene slot naar het andere. Maar het is een vaste uitdrukking bij Céline, een motiefje van zijn petite musique, zoals een beetje neerbuigend het typische drammerige célineaanse ritme wordt genoemd, het opsommerige, gehaaste, met gedachtenpuntjes gemarkeerde en uit de duizenden herkenbare proza van deze grote Franse schrijver. Enkele voorbeelden uit Reis naar het einde van de nacht (negende druk, 1983, die donkerblauwe met de mooie typografie van Gerrit Noordzij; tegenwoordig al de 29ste druk, met een andere kaft en paginering): ‘Ik draafde van de ene lantaarnpaal naar de andere tot aan de pisbak op de place des Fêtes.’ (318); ‘De mensen vallen van de ene komedie in de andere.’ (321); ‘aarzelend van het ene trottoir naar het andere, voordat ze zich in het duister oplossen’ (323); ‘Ik sukkelde maar zo’n beetje door, van de ene patiënt naar de andere’ (332).
En uit een in Van de ene dood naar de andere opgenomen brief aan de kunsthistoricus Élie Faure: ‘Ik leef net zoals u vindt dat ik schrijf, foeterend – van de ene dag in de andere.’
De mooiste vind ik deze, uit Reis… (298): ‘Nog verder weg heb je steeds weer de Seine, een grote fluim, zigzag kronkelend van de ene brug naar de andere.’ We staan, samen met Ferdinand Bardamu, bovenop Montmartre aan de Sacré-Coeur en kijken uit over Parijs. Het mooie aan de omschrijving is, behalve dat je het je zó kunt voorstellen en dat er met die fluim en dat zigzag kronkelen een slak of een slang of nog iets viezers aanwezig wordt gesteld, dat het net is alsof die bruggen er eerst waren en dat die Seineslang er zich onderdoor moet kronkelen.
Abonneren op:
Posts (Atom)