baraque lecture 55
Van de ene dood naar de andere is de goede titel van de bundel brieven en artikels in Nederlandse vertaling van Louis-Ferdinand Céline die ik nu ga lezen. Er zit een echo in naar een van Célines titels, D’un château l’autre, in vertaling: Van het ene slot naar het andere. Maar het is een vaste uitdrukking bij Céline, een motiefje van zijn petite musique, zoals een beetje neerbuigend het typische drammerige célineaanse ritme wordt genoemd, het opsommerige, gehaaste, met gedachtenpuntjes gemarkeerde en uit de duizenden herkenbare proza van deze grote Franse schrijver. Enkele voorbeelden uit Reis naar het einde van de nacht (negende druk, 1983, die donkerblauwe met de mooie typografie van Gerrit Noordzij; tegenwoordig al de 29ste druk, met een andere kaft en paginering): ‘Ik draafde van de ene lantaarnpaal naar de andere tot aan de pisbak op de place des Fêtes.’ (318); ‘De mensen vallen van de ene komedie in de andere.’ (321); ‘aarzelend van het ene trottoir naar het andere, voordat ze zich in het duister oplossen’ (323); ‘Ik sukkelde maar zo’n beetje door, van de ene patiënt naar de andere’ (332).
En uit een in Van de ene dood naar de andere opgenomen brief aan de kunsthistoricus Élie Faure: ‘Ik leef net zoals u vindt dat ik schrijf, foeterend – van de ene dag in de andere.’
De mooiste vind ik deze, uit Reis… (298): ‘Nog verder weg heb je steeds weer de Seine, een grote fluim, zigzag kronkelend van de ene brug naar de andere.’ We staan, samen met Ferdinand Bardamu, bovenop Montmartre aan de Sacré-Coeur en kijken uit over Parijs. Het mooie aan de omschrijving is, behalve dat je het je zó kunt voorstellen en dat er met die fluim en dat zigzag kronkelen een slak of een slang of nog iets viezers aanwezig wordt gesteld, dat het net is alsof die bruggen er eerst waren en dat die Seineslang er zich onderdoor moet kronkelen.