zaterdag 30 juni 2007
Goed dat je het vraagt
Ik denk niet dat het een meesterwerk is, en ik heb dat niet te denken: je moet zelf in goede staat zijn om dat soort kwalificaties uit te delen. Maar waardevol is de film Zodiac van David Fincher zeker en vast wel. Hij gaat over een persjongen van de tweede garnituur (een niet al te briljante cartoonist), die zich vastbijt in de onopgeloste moorden van een serial killer die van mystificaties houdt en graag met copsvoeten rammelt.
Er zal me iets van bijblijven, van die film. En dat is dat het wat kan kosten als je een droom wilt waarmaken, dat je er met de lieve huisvrede te bewaren, of carrièrezekerheid te bewerkstelligen, of te vluchten in narcotica niet geraakt.
Aanvankelijk is het op de redactie van de San Francisco Chronicle vooral journalist Paul Avery die zich in de zaak vastbijt, maar hij drinkt te graag en geraakt aan lager wal. De aanvankelijk erg onzekere huiscartoonist Robert Graysmith, die in de werkelijkheid het boek heeft geschreven waarop de film is gebaseerd (de seriemoorden zijn écht gepleegd), erft Avery’s gedrevenheid en offert op de duur zowat alles op om van de weinige sporen die ‘Zodiac’ heeft achtergelaten de eindjes aan elkaar te knopen. De relatie tussen die twee levert het mooiste moment van de film op. Het is een korte scène op de redactie, een redactie ergens in de late jaren zestig: telefoons rinkelen voortdurend, typemachines ratelen. Paul Avery heeft er alweer een in alcohol gedrenkte nacht opzitten en ziet er niet uit. ‘Paul, are you okay?’, vraagt Robert. ‘No’, antwoordt Paul eerlijk. Een ander antwoord zou weinig geloofwaardig zijn. Maar hij voegt er aan toe: ‘…but thanks for asking.’
Er zal me iets van bijblijven, van die film. En dat is dat het wat kan kosten als je een droom wilt waarmaken, dat je er met de lieve huisvrede te bewaren, of carrièrezekerheid te bewerkstelligen, of te vluchten in narcotica niet geraakt.
Aanvankelijk is het op de redactie van de San Francisco Chronicle vooral journalist Paul Avery die zich in de zaak vastbijt, maar hij drinkt te graag en geraakt aan lager wal. De aanvankelijk erg onzekere huiscartoonist Robert Graysmith, die in de werkelijkheid het boek heeft geschreven waarop de film is gebaseerd (de seriemoorden zijn écht gepleegd), erft Avery’s gedrevenheid en offert op de duur zowat alles op om van de weinige sporen die ‘Zodiac’ heeft achtergelaten de eindjes aan elkaar te knopen. De relatie tussen die twee levert het mooiste moment van de film op. Het is een korte scène op de redactie, een redactie ergens in de late jaren zestig: telefoons rinkelen voortdurend, typemachines ratelen. Paul Avery heeft er alweer een in alcohol gedrenkte nacht opzitten en ziet er niet uit. ‘Paul, are you okay?’, vraagt Robert. ‘No’, antwoordt Paul eerlijk. Een ander antwoord zou weinig geloofwaardig zijn. Maar hij voegt er aan toe: ‘…but thanks for asking.’
vrijdag 29 juni 2007
Overschrijven (63)
Het brandende wrak
In de schaduw der zwellende zeilen verborgen
Voor de maan, die de mast op de wateren mat,
In den slaap van het licht, tusschen avond en morgen,
Stond ik, slaaploos, ter reeling van 't reilend fregat.
Toen verblindde mijn' blik, naar den einder ontloken,
Tusschen wolken en water een vuren kolon,
Als van magischen morgen, in 't zuiden ontstoken,
De bloedige bloesem midnachtlijker zon:
Een wrak, verlaten, ten halve bedolven
In het maanlichtbeglansd emeralden azuur,
Dat in laatste agonie, boven 't graf van de golven,
Naar den hemel vervlucht in een passie van vuur!
Zóó ons hart: Naar den droom van ons leven begeerend,
Boven diepten des doods nog in purperen pracht
Van laayend verlangen zich langsaam verteerend
In de eenzame uren der eindloze nacht.
Geerten Gossaert (1884-1958), uit: Experimenten
Wie van Laurens Jz. Coster dagelijks een gedicht wil ontvangen, kan zich hier aanmelden.
In de schaduw der zwellende zeilen verborgen
Voor de maan, die de mast op de wateren mat,
In den slaap van het licht, tusschen avond en morgen,
Stond ik, slaaploos, ter reeling van 't reilend fregat.
Toen verblindde mijn' blik, naar den einder ontloken,
Tusschen wolken en water een vuren kolon,
Als van magischen morgen, in 't zuiden ontstoken,
De bloedige bloesem midnachtlijker zon:
Een wrak, verlaten, ten halve bedolven
In het maanlichtbeglansd emeralden azuur,
Dat in laatste agonie, boven 't graf van de golven,
Naar den hemel vervlucht in een passie van vuur!
Zóó ons hart: Naar den droom van ons leven begeerend,
Boven diepten des doods nog in purperen pracht
Van laayend verlangen zich langsaam verteerend
In de eenzame uren der eindloze nacht.
Geerten Gossaert (1884-1958), uit: Experimenten
Wie van Laurens Jz. Coster dagelijks een gedicht wil ontvangen, kan zich hier aanmelden.
donderdag 28 juni 2007
Mijn eigen namen (44)
ANNAN, KOFI
De secretarissen-generaal van de Verenigde Naties worden geselecteerd op hun naam. Na vijftig jaar is dit wel duidelijk: nergens ter wereld, in niet één organisatie, bevat de chronologische lijst van de opeenvolgende hoogste verantwoordelijken zoveel kluchtig klinkende namen. Na het wat saaie intermezzo in de jaren zeventig en tachtig met Waldheim en Pérez de Cuéllar werd de olijke reeks Trygve Lie-Dag Hammerskjöld-U Thant hervat met de onovertroffen Boutros Boutros-Ghali, Kofi Annan en – het kan geen toeval meer zijn – Ban Ki-Moon. Deze laatste mag dan al een wat grijs uitgevallen figuur zijn, zijn naam kleppert als een klok en kleurt alvast zijn nog in te vullen reputatie.
De secretarissen-generaal van de Verenigde Naties worden geselecteerd op hun naam. Na vijftig jaar is dit wel duidelijk: nergens ter wereld, in niet één organisatie, bevat de chronologische lijst van de opeenvolgende hoogste verantwoordelijken zoveel kluchtig klinkende namen. Na het wat saaie intermezzo in de jaren zeventig en tachtig met Waldheim en Pérez de Cuéllar werd de olijke reeks Trygve Lie-Dag Hammerskjöld-U Thant hervat met de onovertroffen Boutros Boutros-Ghali, Kofi Annan en – het kan geen toeval meer zijn – Ban Ki-Moon. Deze laatste mag dan al een wat grijs uitgevallen figuur zijn, zijn naam kleppert als een klok en kleurt alvast zijn nog in te vullen reputatie.
woensdag 27 juni 2007
dinsdag 26 juni 2007
Mijn woordenboek (157)
ADVERTENTIE
Wij houden de touwtjes, ook al denken we er graag anders over, vaak helemaal niet in handen. Iedereen zal wel toegeven dat het leven soms totaal onvoorspelbare, toevallige wendingen neemt. Maar het vergt moed en intellectuele eerlijkheid om dat toe te geven als het gaat over zaken waar autonome planning en volledige controle hoog staan aangeschreven.
Een van de plekken waar het toeval zich op tastbare wijze aan ons toont, is de advertentiekatern in de krant. En ik heb het hier niet over de contactadvertentie – dat zou ook kunnen – maar de personeelsadvertentie.
Twee keer heeft mijn professionele bestaan al een wending genomen waarvan de impact in omvang omgekeerd evenredig was aan de – zeer geringe – onvermijdelijkheid waarmee de vacatureadvertenties mij onder ogen waren gekomen. De eerste keer attendeerde een verre vriend mij op een berichtje van een paar vierkante centimeter dat was verschenen in een krant die ik nooit raadpleegde. Ik bemachtigde de job. De tweede keer vond ik zelf de aankondiging in de vacaturerubriek van een publicatie die mij anders nooit onder ogen kwam, waarna ik vergat het ding uit te knippen omdat het mij in eerste instantie niet echt aansprak, waarna ik het nog een tweede keer toevallig in de schoot geworpen kreeg, waarna ik de dan uitgescheurde bladzijde ergens tussen het oud papier verloren legde, waarna het bericht nogmaals opdook en ik uiteindelijk, als de tuinman in Ispahan, zo vermurwd was door de hardnekkigheid waarmee het bericht zich een toegang tot mijn leven poogde te forceren dat ik mijn cv opstuurde. De gevolgen waren vérstrekkend.
Wij houden de touwtjes, ook al denken we er graag anders over, vaak helemaal niet in handen. Iedereen zal wel toegeven dat het leven soms totaal onvoorspelbare, toevallige wendingen neemt. Maar het vergt moed en intellectuele eerlijkheid om dat toe te geven als het gaat over zaken waar autonome planning en volledige controle hoog staan aangeschreven.
Een van de plekken waar het toeval zich op tastbare wijze aan ons toont, is de advertentiekatern in de krant. En ik heb het hier niet over de contactadvertentie – dat zou ook kunnen – maar de personeelsadvertentie.
Twee keer heeft mijn professionele bestaan al een wending genomen waarvan de impact in omvang omgekeerd evenredig was aan de – zeer geringe – onvermijdelijkheid waarmee de vacatureadvertenties mij onder ogen waren gekomen. De eerste keer attendeerde een verre vriend mij op een berichtje van een paar vierkante centimeter dat was verschenen in een krant die ik nooit raadpleegde. Ik bemachtigde de job. De tweede keer vond ik zelf de aankondiging in de vacaturerubriek van een publicatie die mij anders nooit onder ogen kwam, waarna ik vergat het ding uit te knippen omdat het mij in eerste instantie niet echt aansprak, waarna ik het nog een tweede keer toevallig in de schoot geworpen kreeg, waarna ik de dan uitgescheurde bladzijde ergens tussen het oud papier verloren legde, waarna het bericht nogmaals opdook en ik uiteindelijk, als de tuinman in Ispahan, zo vermurwd was door de hardnekkigheid waarmee het bericht zich een toegang tot mijn leven poogde te forceren dat ik mijn cv opstuurde. De gevolgen waren vérstrekkend.
maandag 25 juni 2007
Ferroviaire observaties (10)
Ik zit linksachter. Het beeld trekt mijn aandacht. Een voet, een vrouwenbeen rust op het middentafeltje. Later komt de hele vrouw in beeld (heb ik ook een sluikse foto van, die ik hier natuurlijk niet kan tonen). Een heel mooie jonge vrouw is het, blote schouder, de bandjes van topje en beha. Nog mooier is dat alles dan haar voet en been. Ze leest, voorovergebogen, de Metro. Zo aandachtig dat het bijna lijkt alsof ze de tekst woord voor woord spelt. (Weet ze dat ik haar bekijk?) In Gent krijgt de jonge vrouw het gezelschap van een jongeman. Toeval of afspraak? Het lijkt toeval want de verrassing is ongeveinsd. De jongeman vertelt haar hoe hij fraudeert met zijn rittenkaart – de truc is: voorwenden dat je hebt vergeten om ergens uit te stappen. En dan heeft hij het over een reis naar India die hij net heeft gemaakt, een bezoek aan de Taj Mahal. Ze kletsen maar door. Over een sollicitatie (de jongeman), het werk (zij), en dat het allemaal toch niet de voldoening brengt die ze zichzelf hadden voorgespiegeld. Jonge mensen, nog niet ontgoocheld door het leven. Ongerimpeld, gaaf. Nog. In Brussel-Zuid stapt ze uit. De jongeman blijft zitten. Ik zie door het raam hoe zij verdwijnt in de trap naar de verbindingsgang onder de perrons.
Mijn eigen namen (43)
ANGENENT, HENK
De laatste Elfstedentochtwinnaar, die op 4 januari 1997 na tweehonderd kilometer klauwen en klunen zijn naamloos geworden medevluchters in een prangende spurt versloeg, zal misschien blijken te zijn, als het met die klimaatopwarming zo voortgaat, de laatste ooit. Aan zijn naam kleeft derhalve het bange hunkeren naar staalblauwe vrieskou en genoeglijk krakende ijsschotsen. Naar de hete chocolademelk achteraf, de natte wanten op de kachel en het paard van Sinterklaas dat op spitse daken balanceert. Sneeuwjachten en neerdwarrelende vlokken. Echte sneeuw, die liggen blijft, bij elke ademtocht een wolk, en merelsporen op het vogelplankje.
De laatste Elfstedentochtwinnaar, die op 4 januari 1997 na tweehonderd kilometer klauwen en klunen zijn naamloos geworden medevluchters in een prangende spurt versloeg, zal misschien blijken te zijn, als het met die klimaatopwarming zo voortgaat, de laatste ooit. Aan zijn naam kleeft derhalve het bange hunkeren naar staalblauwe vrieskou en genoeglijk krakende ijsschotsen. Naar de hete chocolademelk achteraf, de natte wanten op de kachel en het paard van Sinterklaas dat op spitse daken balanceert. Sneeuwjachten en neerdwarrelende vlokken. Echte sneeuw, die liggen blijft, bij elke ademtocht een wolk, en merelsporen op het vogelplankje.
zondag 24 juni 2007
93 * 29,75 * 894
Snellegem (waar de hoofdstraat is afgesloten voor ‘Highland Games’!), Ichtegem, Koekelare, Vladslo… Het is een kant van Brugge waar ik nog altijd niet wijs uit geraak. Met een groepje van tien, als ik goed heb geteld (wat ik niet heb gedaan) rijden we onder de IJzertoren door, en wat later langs het oorlogsmonument en het zonnepanelenpark in Nieuwpoort. Ik praat wat met K en E, over de foto’s van vorig weekend en over, vreemd genoeg, een biobakker in Bordeaux. J doet enthousiast over het energiepark in Nieuwpoort. Er staan ook drie windmolens. Een olijkerd vraagt of die dan worden aangedreven met de zonnepanelen. Op een staketsel in de IJzer zitten een paar aalscholvers hun veren te drogen. Met een rotvaart rijden we langs het kanaal – let op de woordspeling. Ik rijd achterin en krijg even het gezelschap van een kerel uit een ander groepje, dat we zijn voorbijgestoken en dat nu aan het onze hangt. Ze komen uit Gistel. In de week gaat hij op zijn eentje trainen, en dan rijdt hij een stuk rapper. Nu zijn er enkele ‘opa’s’ mee en gaat het er veel gemoedelijker toe. Hij wijst naar zijn bebloede knie, hij is gevallen. Kiezeltjes in een bocht. We rijden met 34, 36 per uur. D en P worden een paar keer aangemaand het wat kalmer aan te doen. Langs het kanaal van Oostende naar Brugge, het laatste stuk, moet ik eraf. In het café aan de brug is er binnen geen plaats. Buiten op het terras gaat ook niet want het heeft pas geregend en de stoeltjes zijn nat. Voor een bezoek aan een etablissement in Varsenare pas ik: liever neem ik de kortste weg naar huis, en dat is rechtdoor.
zaterdag 23 juni 2007
Terugblik 328 / 1000
De links-rechtsrichtingen, de verschillende plans (de foto is uitdrukkelijk tweedimensionaal), het perspectief, de kleuren. Een foto kan goed zijn omdat zij je niet meteen haar brandpunt toont. Je blik dwaalt rond, tot hij een rustpunt heeft gevonden. Me dunkt dat dit hier gebeurt. De anekdotiek van het glas, de manier waarop het wordt vastgehouden. De hand met het glas die het silhouet op de achtergrond net niet, of net wel, raakt. (Dat is toeval, natuurlijk.) De eigenaardige afboording van de foto ter linkerzijde. De kraaienpootjes die het scherpst in beeld staan. En ook, maar dat kan u niet weten, dat de figuur op de achtergrond de echtgenote is van de man vooraan.
vrijdag 22 juni 2007
Mijn eigen namen (42)
FRA ANGELICO
Is religieuze kunst vandaag nog mogelijk? Die vraag las ik onlangs in een krantenstukje, dat zelf ook alweer veertig jaar geleden geschreven was. Het ging over een te vroeg gestorven beeldend kunstenaar, Raf De Pelsmacker, die voor enkele kerken – in die tijd werden in onze streken de laatste nieuwe kerken gebouwd en aangekleed – beelden had gemaakt.
De fresco’s in de cellen van het San Marcoklooster in Firenze werden door Guido di Pietro, ofte Fra Giovanni bijgenaamd de engelachtige broeder, aangebracht ‘als hulpmiddel voor devotie’, zo leert een van de eerste websites waarheen Google mij leidt als ik een afbeelding zoek van ‘De annunciatie’. (Die van San Marco welteverstaan, want Fra Angelico heeft er meerdere geschilderd.) ‘Met hun perfecte (“immaculate”, grapt de Engelstalige auteur) kleurzetting, hun sobere tekening en compositie, en hun autonomie ten aanzien van de wisselvalligheden van tijd en plaats, creëren ze een sfeer van gezegende sereniteit (“blissful serenity”).’ Dat is wollig kunsthistorisch gewauwel, maar dit lijkt mij in elk geval duidelijk: deze muurschilderingen werden niet alleen aangebracht ‘als hulpmiddel voor devotie’, het aanbrengen ervan zelf moet een vorm van devotie zijn geweest.
Het angelieke van deze schilder – meer dan een ambitieuze kunstenaar een bescheiden ambachtsman nog, een die zijn gave ootmoedig tot een plicht ombuigt – lijkt mij dat hij een religiositeit in beeld brengt en laat voelen, die nu niet meer mogelijk is en zelfs niet meer denkbaar. En ook niet meer navoelbaar. De vijftiende-eeuwse wereld was hard ongetwijfeld, maar wel nog mooi gesloten en overzichtelijk. Er was nog een buiten. Er was nog plaats voor het transcendente; je kon het nog geloven dat je het niet hier moest zoeken, dat het in een ándere wereld op je wachtte.
Dat vooruitzicht maakte wellicht veel goed. Het lijkt in elk geval comfortabel. Ik kan mij voorstellen dat het geluk van Fra Angelico compleet was. Totaal. Zijn kunst toont een argeloosheid die nu niet meer kan zonder dom of naïef te lijken. Het steekt de ogen uit, zo te kunnen zijn. Daarom doet deze schoonheid pijn: ze is niet meer mogelijk. Dit is kunst uit een andere wereld.
Is religieuze kunst vandaag nog mogelijk? Die vraag las ik onlangs in een krantenstukje, dat zelf ook alweer veertig jaar geleden geschreven was. Het ging over een te vroeg gestorven beeldend kunstenaar, Raf De Pelsmacker, die voor enkele kerken – in die tijd werden in onze streken de laatste nieuwe kerken gebouwd en aangekleed – beelden had gemaakt.
De fresco’s in de cellen van het San Marcoklooster in Firenze werden door Guido di Pietro, ofte Fra Giovanni bijgenaamd de engelachtige broeder, aangebracht ‘als hulpmiddel voor devotie’, zo leert een van de eerste websites waarheen Google mij leidt als ik een afbeelding zoek van ‘De annunciatie’. (Die van San Marco welteverstaan, want Fra Angelico heeft er meerdere geschilderd.) ‘Met hun perfecte (“immaculate”, grapt de Engelstalige auteur) kleurzetting, hun sobere tekening en compositie, en hun autonomie ten aanzien van de wisselvalligheden van tijd en plaats, creëren ze een sfeer van gezegende sereniteit (“blissful serenity”).’ Dat is wollig kunsthistorisch gewauwel, maar dit lijkt mij in elk geval duidelijk: deze muurschilderingen werden niet alleen aangebracht ‘als hulpmiddel voor devotie’, het aanbrengen ervan zelf moet een vorm van devotie zijn geweest.
Het angelieke van deze schilder – meer dan een ambitieuze kunstenaar een bescheiden ambachtsman nog, een die zijn gave ootmoedig tot een plicht ombuigt – lijkt mij dat hij een religiositeit in beeld brengt en laat voelen, die nu niet meer mogelijk is en zelfs niet meer denkbaar. En ook niet meer navoelbaar. De vijftiende-eeuwse wereld was hard ongetwijfeld, maar wel nog mooi gesloten en overzichtelijk. Er was nog een buiten. Er was nog plaats voor het transcendente; je kon het nog geloven dat je het niet hier moest zoeken, dat het in een ándere wereld op je wachtte.
Dat vooruitzicht maakte wellicht veel goed. Het lijkt in elk geval comfortabel. Ik kan mij voorstellen dat het geluk van Fra Angelico compleet was. Totaal. Zijn kunst toont een argeloosheid die nu niet meer kan zonder dom of naïef te lijken. Het steekt de ogen uit, zo te kunnen zijn. Daarom doet deze schoonheid pijn: ze is niet meer mogelijk. Dit is kunst uit een andere wereld.
donderdag 21 juni 2007
Perry & True Man
Ternauwernood een jaar na Bennett Millers film Capote, over de Amerikaanse schrijver Truman Capote en diens schrijven van In Cold Blood, maakte Douglas Mc Grath Infamous, over de Amerikaanse schrijver Truman Capote en diens schrijven van In Cold Blood. Dubbelop, denk je, maar niets is minder waar: dit zijn twee verschillende films. Toch is vergelijken onvermijdelijk. Infamous heeft een grotere diepgang dan Capote, dat zich nadrukkelijker op de feiten toespitst.
Infamous doet dat ook, maar is daarbovenop een intelligent onderzoek naar de grenzen tussen werkelijkheidsniveaus. Tegenover de brutale realiteit van de moorden en de executies (‘met vier kogels worden uiteindelijk zes mensen vermoord’, schrijft Capote) staan het boek en de film om haar te fictionaliseren, verteerbaarder te maken. Dat onderzoek, dat Infamous is, gebeurt bijvoorbeeld door middel van de (tegelijk geacteerde én realistisch lijkende) interviews waarmee enkele protagonisten eventjes het niveau van fictionaliteit waarop ze zich bevinden verlaten en een extra laag aanbrengen. (Waar de film gaat over een journalist die, in de werkelijkheid, de interviewtechniek heeft toegepast op mensen die hem iets konden vertellen over een maar al te realistische moord en over de werkelijk levende en werkelijk geëxecuteerde daders, daar doet de regisseur van de film, in zijn fictie, hetzelfde met zijn personages, ten einde ons iets te laten zien over de schrijver die écht heeft bestaan.)
Eveneens op de scheidslijn tussen fictie en werkelijkheid bevindt zich het gegeven dat de werkelijkheid het schrijven van het boek, en dus ook de fictie, heeft gestuurd: de daders worden opgepakt nadat Capote aan zijn ‘verslag’ is begonnen, waardoor hij zijn hele opzet moet aanpassen, en dan duurt het nog een paar jaar vooraleer ze worden terechtgesteld. Ook die spanning moet hij ‘verwerken’. Bovendien heeft het halfliteraire artefact In Cold Blood een fatale invloed uitgeoefend op het reële leven van zijn schrijver. Al die verwikkelingen tussen werkelijkheid en fictie sluiten natuurlijk perfect aan bij de problematiek die Capote zelf opwierp door met In Cold Blood de zogenaamde non-fiction novel uit te vinden, een op werkelijke feiten gebaseerde reportage, gefictionaliseerd met literaire stijlmiddelen. Zoals uiteindelijk ook Infamous een non-fiction film is: gebaseerd op 'echte' feiten, maar uitdrukkelijk aangedikt en op smaak gebracht met trucs uit de oude fictiedoos. Het medium film alleen al werkt in hoge mate fictionaliserend. Vanaf het ogenblik dat er een camera wordt gevoerd, een beeld wordt scherpgesteld of gecadreerd, een dialoog geregisseerd, is de kwalificatie 'realisme' moeilijk vol te houden.
Het thema van het over elkaar schuiven van, het wegvallen van de grenzen tussen fictie en realiteit is overigens hoogst actueel, dat hoeft geen betoog: docudrama’s, verkleuterde berichtgeving, reële precisiebombardementen die als computergames worden weergegeven, reality tv, enzovoort.
Infamous heeft ook qua psychologie een grotere diepgang dan Capote. De film toont overtuigend aan dat moordenaar en schrijver vanuit hetzelfde motief zijn vertrokken – en dus wat dat betreft in moreel opzicht elkaar nauwelijks ontlopen. Beiden werden als kind en als homoseksueel vernederd. Beiden proberen in de kunst, in het creëren van schoonheid, hun gram te halen: Perry met zijn gitaar en tekeningen, Truman met een vorm van schrijven waarmee hij het puur journalistieke wil overstijgen.
De misdaad die Perry Smith begaat, is fysiek en gruwelijk – maar ook Capote zelf gaat niet vrijuit. Hij liegt zijn vriend, die Perry voor hem na talrijke gevangenisbezoeken is geworden, voor; er ontstaat een vermenging tussen zijn ambitie en zijn gevoel. Het schrijven van In Cold Blood dijt uit tot een gruwelijk mengsel van sensatiezucht, steile ambitie, onverantwoordelijkheid en homo-erotische waaghalzerij… En in dat mengsel is het op de duur niet meer duidelijk waar de waarheid (de trouw ten aanzien van Perry) ophoudt en de leugen (het verraad) begint.
Ik denk dat Douglas Mc Grath het met zijn film Infamous uiteindelijk daarover heeft willen hebben. Hoe de werkelijkheid niet zomaar in te dijken valt en in hoge mate doordrongen is van irrationele drijfveren, hoe de gekwetste mens daar amechtig strategieën tegen in stelling brengt: een boek, een liedje (denk aan de beginscène van de film, waar een zangeres in een nachtclub haar publiek op sleeptouw neemt met een levenslied), een executie (top- of dieptepunt van duidelijkheid), een film, ‘de waarheid’, verhalen.
Infamous doet dat ook, maar is daarbovenop een intelligent onderzoek naar de grenzen tussen werkelijkheidsniveaus. Tegenover de brutale realiteit van de moorden en de executies (‘met vier kogels worden uiteindelijk zes mensen vermoord’, schrijft Capote) staan het boek en de film om haar te fictionaliseren, verteerbaarder te maken. Dat onderzoek, dat Infamous is, gebeurt bijvoorbeeld door middel van de (tegelijk geacteerde én realistisch lijkende) interviews waarmee enkele protagonisten eventjes het niveau van fictionaliteit waarop ze zich bevinden verlaten en een extra laag aanbrengen. (Waar de film gaat over een journalist die, in de werkelijkheid, de interviewtechniek heeft toegepast op mensen die hem iets konden vertellen over een maar al te realistische moord en over de werkelijk levende en werkelijk geëxecuteerde daders, daar doet de regisseur van de film, in zijn fictie, hetzelfde met zijn personages, ten einde ons iets te laten zien over de schrijver die écht heeft bestaan.)
Eveneens op de scheidslijn tussen fictie en werkelijkheid bevindt zich het gegeven dat de werkelijkheid het schrijven van het boek, en dus ook de fictie, heeft gestuurd: de daders worden opgepakt nadat Capote aan zijn ‘verslag’ is begonnen, waardoor hij zijn hele opzet moet aanpassen, en dan duurt het nog een paar jaar vooraleer ze worden terechtgesteld. Ook die spanning moet hij ‘verwerken’. Bovendien heeft het halfliteraire artefact In Cold Blood een fatale invloed uitgeoefend op het reële leven van zijn schrijver. Al die verwikkelingen tussen werkelijkheid en fictie sluiten natuurlijk perfect aan bij de problematiek die Capote zelf opwierp door met In Cold Blood de zogenaamde non-fiction novel uit te vinden, een op werkelijke feiten gebaseerde reportage, gefictionaliseerd met literaire stijlmiddelen. Zoals uiteindelijk ook Infamous een non-fiction film is: gebaseerd op 'echte' feiten, maar uitdrukkelijk aangedikt en op smaak gebracht met trucs uit de oude fictiedoos. Het medium film alleen al werkt in hoge mate fictionaliserend. Vanaf het ogenblik dat er een camera wordt gevoerd, een beeld wordt scherpgesteld of gecadreerd, een dialoog geregisseerd, is de kwalificatie 'realisme' moeilijk vol te houden.
Het thema van het over elkaar schuiven van, het wegvallen van de grenzen tussen fictie en realiteit is overigens hoogst actueel, dat hoeft geen betoog: docudrama’s, verkleuterde berichtgeving, reële precisiebombardementen die als computergames worden weergegeven, reality tv, enzovoort.
Infamous heeft ook qua psychologie een grotere diepgang dan Capote. De film toont overtuigend aan dat moordenaar en schrijver vanuit hetzelfde motief zijn vertrokken – en dus wat dat betreft in moreel opzicht elkaar nauwelijks ontlopen. Beiden werden als kind en als homoseksueel vernederd. Beiden proberen in de kunst, in het creëren van schoonheid, hun gram te halen: Perry met zijn gitaar en tekeningen, Truman met een vorm van schrijven waarmee hij het puur journalistieke wil overstijgen.
De misdaad die Perry Smith begaat, is fysiek en gruwelijk – maar ook Capote zelf gaat niet vrijuit. Hij liegt zijn vriend, die Perry voor hem na talrijke gevangenisbezoeken is geworden, voor; er ontstaat een vermenging tussen zijn ambitie en zijn gevoel. Het schrijven van In Cold Blood dijt uit tot een gruwelijk mengsel van sensatiezucht, steile ambitie, onverantwoordelijkheid en homo-erotische waaghalzerij… En in dat mengsel is het op de duur niet meer duidelijk waar de waarheid (de trouw ten aanzien van Perry) ophoudt en de leugen (het verraad) begint.
Ik denk dat Douglas Mc Grath het met zijn film Infamous uiteindelijk daarover heeft willen hebben. Hoe de werkelijkheid niet zomaar in te dijken valt en in hoge mate doordrongen is van irrationele drijfveren, hoe de gekwetste mens daar amechtig strategieën tegen in stelling brengt: een boek, een liedje (denk aan de beginscène van de film, waar een zangeres in een nachtclub haar publiek op sleeptouw neemt met een levenslied), een executie (top- of dieptepunt van duidelijkheid), een film, ‘de waarheid’, verhalen.
woensdag 20 juni 2007
Mijn woordenboek (156)
ADRES
We reden door de bocht van de met kasseien geplaveide straat in de residentiële wijk van de stad waaruit ik, sinds ik er ben teruggekeerd (na in het eerste tweederde van mijn leven-tot-nu-toe allerlei omzwervingen te hebben gemaakt), niet meer ben weggeraakt.
‘Kijk’, sprak ik tot mijn zoon, ‘hier heb ik nog een tijd gewoond. Dat was voor jij geboren was. Kijk, hier was het. Of was het nu hier? Ik weet het niet meer precies. Het was in elk geval in dit stuk van de straat.’
Hoe relatief is een adres? Een maand of tien was dit je voordeur, je vond blind het sleutelgat, de trap waarvan je precies wist welke treden kraakten, de badkamer waar je je lichaam verzorgde en hoe hard je de kraan moest dichtdraaien om te voorkomen dat hij drupte, de kamer waar je werkte en sliep, het beregende raam waardoor je uitkeek op een samenscholing van achtertuinen waaraan andere levens paalden. Tien maanden was dit je onderdak, je haven – en twintig jaar later weet je niet eens meer of het hier was of in het identiek ontworpen huis ernaast dat je hebt geleefd. De mensen bij wie je een kamer betrok, zijn ondertussen ook allang verhuisd en uit jouw leven verdwenen.
Wat betekent het dat je ook het huisnummer niet meer weet? De numerieke exactheid van het huisnummer zinkt weg in het ondoorzichtige waas van de vergetelheid, die grote gelijkmaker. En samen daarmee het hele huis.
Ik heb ooit eens al mijn adressen opgelijst. Op het gelijnde A4’tje kwam ik, met één regel per adres, al een aardig eind tot voorbij halfweg. Aan veel van die adressen hadden zich niet eens, omdat ik nog te jong was, blijvende herinneringen vastgehecht, andere waren intussen vanwege te tijdelijk en te voorlopig zo goed als betekenisloos geworden, er waren er maar een paar die in mijn autobiografie de status van baken wisten te handhaven. Maar over elk van die adressen zou ik een boek kunnen schrijven – en misschien moet ik dat maar eens doen. Aan wie zal ik het opdragen?
We reden door de bocht van de met kasseien geplaveide straat in de residentiële wijk van de stad waaruit ik, sinds ik er ben teruggekeerd (na in het eerste tweederde van mijn leven-tot-nu-toe allerlei omzwervingen te hebben gemaakt), niet meer ben weggeraakt.
‘Kijk’, sprak ik tot mijn zoon, ‘hier heb ik nog een tijd gewoond. Dat was voor jij geboren was. Kijk, hier was het. Of was het nu hier? Ik weet het niet meer precies. Het was in elk geval in dit stuk van de straat.’
Hoe relatief is een adres? Een maand of tien was dit je voordeur, je vond blind het sleutelgat, de trap waarvan je precies wist welke treden kraakten, de badkamer waar je je lichaam verzorgde en hoe hard je de kraan moest dichtdraaien om te voorkomen dat hij drupte, de kamer waar je werkte en sliep, het beregende raam waardoor je uitkeek op een samenscholing van achtertuinen waaraan andere levens paalden. Tien maanden was dit je onderdak, je haven – en twintig jaar later weet je niet eens meer of het hier was of in het identiek ontworpen huis ernaast dat je hebt geleefd. De mensen bij wie je een kamer betrok, zijn ondertussen ook allang verhuisd en uit jouw leven verdwenen.
Wat betekent het dat je ook het huisnummer niet meer weet? De numerieke exactheid van het huisnummer zinkt weg in het ondoorzichtige waas van de vergetelheid, die grote gelijkmaker. En samen daarmee het hele huis.
Ik heb ooit eens al mijn adressen opgelijst. Op het gelijnde A4’tje kwam ik, met één regel per adres, al een aardig eind tot voorbij halfweg. Aan veel van die adressen hadden zich niet eens, omdat ik nog te jong was, blijvende herinneringen vastgehecht, andere waren intussen vanwege te tijdelijk en te voorlopig zo goed als betekenisloos geworden, er waren er maar een paar die in mijn autobiografie de status van baken wisten te handhaven. Maar over elk van die adressen zou ik een boek kunnen schrijven – en misschien moet ik dat maar eens doen. Aan wie zal ik het opdragen?
Container
In De Witte Raaf staan een paar interessante teksten over het televisieprogramma Container, dat een symbool is geworden van de lastige verhouding tussen de intellectuelen en het massamedium tv. Als ik tijd en zin en inspiratie heb, schrijf ik daar misschien nog wel iets over, maar ik wil hier alvast signaleren dat het mei-juninummer van De Witte Raaf wellicht nog een week of twee gratis te verkrijgen is in bepaalde galeries, musea, culturele centra, etcetera. Mocht u de papieren versie niet meer vinden (dat leest toch nog altijd prettiger, en je kunt naar hartenlust onderstrepen op dat gewillige gazettepapier, 't liefst met zo'n lichtlopende, vette balpen), dan kunt u de teksten alsnog online lezen.
dinsdag 19 juni 2007
Overschrijven (62)
7. Verbeteren van de kwaliteit van de dienstverlening
* Verbeteren van de interactie met de klanten
[…]
* Versterken van de kwaliteitsvolle werking
- Introduceren van een kwaliteitssysteem als basis van opvolging van en rapportering over kwaliteitsstandaarden via een set van relevante kwaliteitsindicatoren.
- Vertalen van de kwaliteitsstandaarden in een set van kritische, relevante kwaliteitsindicatoren.
Uit een document over de doorlichting van een overheidsinstelling door een internationaal adviesbureau.
* Verbeteren van de interactie met de klanten
[…]
* Versterken van de kwaliteitsvolle werking
- Introduceren van een kwaliteitssysteem als basis van opvolging van en rapportering over kwaliteitsstandaarden via een set van relevante kwaliteitsindicatoren.
- Vertalen van de kwaliteitsstandaarden in een set van kritische, relevante kwaliteitsindicatoren.
Uit een document over de doorlichting van een overheidsinstelling door een internationaal adviesbureau.
maandag 18 juni 2007
donderdag 14 juni 2007
Kattenbelletje
Mag je een achteloos achtergelaten politiek relevant kattenbelletje, dat duidelijk aan één welbepaalde persoon is gericht en zonder enige twijfel niet met het oog op publicatie is geschreven, zonder toelating van de auteur publiceren? Neen, uiteraard niet.
De Standaard publiceerde het kattenbelletje gisteren natuurlijk wel. De krant vond het nodig om een foto van het document af te drukken.
Vandaag staat in De Standaard een discussie afgedrukt tussen voor- en tegenstanders van dit mediafeit. Hoofdredacteur Bart Sturtewagen verdedigt natuurlijk de publicatie. ‘De belangrijkste vraag’, zo stelt hij, ‘is of de inhoud van het kattenbelletje van Freya Van den Bossche journalistiek relevant is.’ Dat is vanuit journalistiek oogpunt inderdaad de belangrijkste vraag, maar het is moreel niet hoogstaand dat Sturtewagen in zijn pleidooi het morele oogpunt niet vermeldt.
Ik weet niet of u mij begrijpt, maar een samenvatting van de ‘politiek relevante’ informatie of desnoods een letterlijke transcriptie ware moreel minder verwerpelijk geweest dan de facsimilereproductie die nu is verschenen. Het handschrift van de uittredende minister oogt met zijn haastig gevormde balpenletters en al onze daarop geprojecteerde ideeën van meisjesachtigheid kwetsbaar en bevat op zich, los van de inhoud van de woorden, in zekere zin persoonlijke informatie. Het gaat hier niet om politieke relevantie, mijnheer Sturtewagen, maar om intimiteit. U breekt in in de privacy en speculeert op het voyeurisme van uw klanten.
De Standaard publiceerde het kattenbelletje gisteren natuurlijk wel. De krant vond het nodig om een foto van het document af te drukken.
Vandaag staat in De Standaard een discussie afgedrukt tussen voor- en tegenstanders van dit mediafeit. Hoofdredacteur Bart Sturtewagen verdedigt natuurlijk de publicatie. ‘De belangrijkste vraag’, zo stelt hij, ‘is of de inhoud van het kattenbelletje van Freya Van den Bossche journalistiek relevant is.’ Dat is vanuit journalistiek oogpunt inderdaad de belangrijkste vraag, maar het is moreel niet hoogstaand dat Sturtewagen in zijn pleidooi het morele oogpunt niet vermeldt.
Ik weet niet of u mij begrijpt, maar een samenvatting van de ‘politiek relevante’ informatie of desnoods een letterlijke transcriptie ware moreel minder verwerpelijk geweest dan de facsimilereproductie die nu is verschenen. Het handschrift van de uittredende minister oogt met zijn haastig gevormde balpenletters en al onze daarop geprojecteerde ideeën van meisjesachtigheid kwetsbaar en bevat op zich, los van de inhoud van de woorden, in zekere zin persoonlijke informatie. Het gaat hier niet om politieke relevantie, mijnheer Sturtewagen, maar om intimiteit. U breekt in in de privacy en speculeert op het voyeurisme van uw klanten.
Nooit meer nuchter
Het mooie van het Sarkozy-filmpje, en het ondermijnende ervan, is dat je nu nooit nog, de eerstvolgende vijf en misschien wel tien jaar, die man zult bezig kunnen zien zonder opnieuw zijn zattemansmimiek voor ogen te krijgen. In elk woord, elk gebaar, elke gelaatsuitdrukking zal dat alcoholische gehakkel en gemompel en gewankel doorslingeren en -schemeren…
En het effect wordt uiteraard nog versterkt doordat de man ook in nuchtere toestand al een heel uitgesproken en herkenbare lichaamstaal heeft, met zijn uitzwaaiende armen, rubberen rug, opwippende wenkbrauwen, leep-loensende blik en zorgelijke staatsmanschappelijke frons – allemaal tics die hij zelfs in niet alcoholisch angehauchte toestand niet volledig onder controle lijkt te hebben.
En het effect wordt uiteraard nog versterkt doordat de man ook in nuchtere toestand al een heel uitgesproken en herkenbare lichaamstaal heeft, met zijn uitzwaaiende armen, rubberen rug, opwippende wenkbrauwen, leep-loensende blik en zorgelijke staatsmanschappelijke frons – allemaal tics die hij zelfs in niet alcoholisch angehauchte toestand niet volledig onder controle lijkt te hebben.
woensdag 13 juni 2007
Bourré
Vijf dagen nadat de nieuwe Franse president na een onderhoud met Poetin op de G8-bijeenkomst de pers Jeltsingewijs dronken te woord stond, levert googelen op Sarkozy+dronken al 87.000 hits op, Sarkozy+bourré 438.000 hits, Sarkozy+ivre 362.000 hits en Sarkozy+drunk 394.000 hits.
De pogingen die, naar verluidt, in Frankrijk door de Franse pers worden ondernomen om de geruchten en, vooral, de beelden van deze pijnlijke maar toch ook uitermate grappige vertoning te onderdrukken, zijn in tijden van internet en youtube een onbegonnen zaak.
De pogingen die, naar verluidt, in Frankrijk door de Franse pers worden ondernomen om de geruchten en, vooral, de beelden van deze pijnlijke maar toch ook uitermate grappige vertoning te onderdrukken, zijn in tijden van internet en youtube een onbegonnen zaak.
Overschrijven (61)
Op deze onmogelijke wijze
Ik weet dat ik mezelf moet schrappen
om plaats te maken voor de poëzie,
maar telkens als het spiegelvlak verandert
in dit scherm zit elders een kopie
van mij, vervuld van jaloezie en haat,
mij even vruchteloos te imiteren.
De zuivere lyriek is altijd plagiaat,
alleen in eigen leven kan men leren
het woord te scheiden van het vlees
op zo’n manier dat het kan overleven,
niet als een wonde en niet als wat geneest,
maar als een hand geopend naar de hemel,
in beving en in vrees.
Charles Ducal, in Het Liegend Konijn 2007-1 (Van Halewyck/Meulenhoff, 2007), 129
Ik weet dat ik mezelf moet schrappen
om plaats te maken voor de poëzie,
maar telkens als het spiegelvlak verandert
in dit scherm zit elders een kopie
van mij, vervuld van jaloezie en haat,
mij even vruchteloos te imiteren.
De zuivere lyriek is altijd plagiaat,
alleen in eigen leven kan men leren
het woord te scheiden van het vlees
op zo’n manier dat het kan overleven,
niet als een wonde en niet als wat geneest,
maar als een hand geopend naar de hemel,
in beving en in vrees.
Charles Ducal, in Het Liegend Konijn 2007-1 (Van Halewyck/Meulenhoff, 2007), 129
dinsdag 12 juni 2007
43 * 29,80 * 511
Na een kilometer of acht haal ik een tweetal in. Een ervan heeft een shirt met de vermelding ‘Appels-Serskamp’. De twee rijden nauwelijks trager dan ikzelf moest doen om ze in te halen (ik heb ze een paar kilometer voor me uit zien rijden), dus draai ik wat met hen mee. Dat gebeurt woordeloos, zoals dat gaat met wielertoeristen. Amper twee kilometer ver, ik rijd net op kop, slaan ze achter mijn rug de weg naar Varsenare op. Ik hoor iets wat op een afscheid lijkt, maar kijk niet om. Ik moet alleen verder. Aan het keerpunt in Zandvoorde heb ik, ondanks de zuidwestelijke tegenwind, meer dan 28 op mijn gemiddeldeteller. Ik haal nu moeiteloos 32 en zelfs 34, zodat ik op een gegeven ogenblik boven de 30 gemiddeld uitkom. Dat is, hoe moet ik het zeggen, ‘voor de tijd van het jaar’ en gezien mijn allesbehalve impeccabele levensstijl en trainingsprestaties van de afgelopen twintig maanden, hoopgevend. Ik ga zo rap vooruit dat ik zowaar de bochten moet aansnijden om geen snelheid te verliezen. Een vlinder die het immer voorttollende cirkelvlak van mijn voorwiel denkt te kunnen kruisen, wordt door de spaken daarin vermalen. Wanneer ik terug bij het kanaal van Brugge naar Oostende aankom, nu bij de noordelijke oever, sla ik, in plaats van de kortste weg naar huis via Sint-Pieters te kiezen, rechtsaf en rijd, opnieuw tegen de wind in, tot aan het bruggetje van Houtave. Ik keer dan terug op de zuidelijke oever, dezelfde kilometers als in het begin van de rit, maar dan in omgekeerde richting. Ik rijd gelijk op met een drietal, dat ik op de brug zelf kruiste en dat, op de noordelijke oever, ook op Brugge afstevent.
99 * 30,40 * 468
Een rit waarvan ik me nu, twee dagen later, nagenoeg niets herinner – ik ben meer in gedachten verzonken. We rijden met een rotvaart langs kanalen, een twaalftal. Ik praat met wie naast mij komt rijden: R en D en R. We passeren in Nieuwpoort het oorlogsmonument aan het sluizencomplex, en komen dan zelfs nog even voorbij een bord ‘Lombardsijde’. In de verte zie ik op een gegeven ogenblik, klein als op een doek van een Hollandse landschapsschilder uit de Gouden Eeuw, de torens van Veurne. Terug langs smalle, kerende wegen. In Snaaskerke – of all places – wordt haltgehouden in een van de laatste hoogmis-ontduikingscafés die het land nog telt. R grapt het plaatselijke electoraat toe – de Snaaskerkse mannen hebben al gestemd, en durven in de coulissen schaterlachen om de minister in zijn rennerspakje. De teerling is geworpen. De laatste twintig kilometer worden zwijgend afgelegd en als een boom die in takken uitwaaiert, zwaaien een voor een de wielervrienden links en rechts wegdraaiend de slinkende groep uit.
zaterdag 9 juni 2007
De kunst van het kijken (3)
Dit is de derde aflevering in een reeks die is gebaseerd op het boek Jon Thompson, De kunst van het kijken, Ludion, 2006. De auteur bespreekt een tweehonderdtal ‘moderne’ schilderijen.
De opzet van deze stukjes is dat ik eerst beschrijf wat en hoe ik zie, pas nadien de tekst van Thompson lees en zo nodig mijn ‘lezing’ van het schilderij aanvul.
De opzet van deze stukjes is dat ik eerst beschrijf wat en hoe ik zie, pas nadien de tekst van Thompson lees en zo nodig mijn ‘lezing’ van het schilderij aanvul.
Frederic Edwin Church, Cotopaxi, 1862
Waw!, is dát een vulkaanuitbarsting? Ja, we kenden het wel, van horen zeggen – maar nu zíen we het: rook uit een berg. Vuur. De hemel verduisterd door een giftige wolk van roet en stof. De dood, mens en dier daar voor uit vluchtend.
Waw!, is dát een vulkaanuitbarsting? Ja, we kenden het wel, van horen zeggen – maar nu zíen we het: rook uit een berg. Vuur. De hemel verduisterd door een giftige wolk van roet en stof. De dood, mens en dier daar voor uit vluchtend.
Zoiets kun je alleen schilderen in een tijd zonder veralgemeende natuurfotografie. De pioniers van de gevoelige plaat waren in het (toen nog) Wilde Westen nog maar net begonnen met het vastleggen van hun fascinatie voor woeste, grootse, ongerepte, mens-verpletterende landschappen. Carleton Watkins, zo leert mijn handboek fotografiegeschiedenis, trok in 1861 met zijn driepikkel de Californische bergen in. De banalisering van de natuur door de talloze natuurdocumentaires op tv lag nog in een verre toekomst. Wij kijken niet meer op van een vulkaanuitbarstinkje min of meer – ook al hebben we er nog nooit een met eigen ogen gezien en is de kans zelfs klein dat zoiets ooit zal gebeuren. Wij zien nooit nog iets voor de eerste keer.
1862. Het begrip ‘vulkaan’ is bekend, er bestaat behoefte aan een voorstelling. De schilder komt tegemoet aan die behoefte en drukt in de manier waarop hij dat doet uit hoe zijn tijd tegen de natuur aankijkt. De natuur is vreemd, laat zich niet beheersen. Zij is mooi ook (kijk naar het spectaculaire landschap op de voorgrond, de zich in het water spiegelende zon) en tegelijk lelijk en vervaarlijk. Zij is ongenaakbaar, subliem. Zij onttrekt zich aan alle menselijke categorieën. Soms schudt en beeft de natuur en spuwt zij vuur, als een getergd monster. Dan is de mens klein en onbeduidend. Zie hem daar staan, nietig, links onderaan in dat door twee bomen gevormde medaillon. Nauwelijks zichtbaar, eigenlijk – en nu ik goed kijk, ben ik het zelfs niet eens meer zeker of daar wel een mens staat afgebeeld.
Het is een ontnuchterende vaststelling: de natuur is niet op mensenmaat gemaakt. De schilder probeert iets van dat verbijsterende besef over te brengen. Maar in het documentaire, verslaggevende karakter van zijn opzet steekt toch al iets van de wil om uiteindelijk, ooit, álles te beheersen. De blik is objectiverend en maakt de vulkaan alvast een béétje kleiner en minder ontzagwekkend. In dit schilderij zie ik dan ook niet het mythologiserende, het existentialistische van Caspar David Friedrich (aan wie je bij het bekijken van dit schilderij spontaan denkt): zijn natuur was veel antropomorfer, een uitbeelding van emoties. Neen, Church’ blik – die trouwens een paar decennia na Friedrich komt – is wetenschappelijker.
Thompson:
Het doek meet 122 x 216 cm, ik had het nog groter verwacht. Church, zegt Thompson, was een aanhanger van Alexander von Humboldt: een wetenschappelijke blik, vermengd met religiositeit. De schilder was, tijdens een reis naar Zuid-Amerika, getuige geweest van een uitbarsting van de bijna 6.000 meter hoge Cotopaxi in Ecuador. De schetsen die hij toen maakte, gebruikte hij pas vijf jaar later voor zijn schilderij. Thompson dicht Church’ dramatische natuurschilderingen een allegorische waarde toe: als deze Cotopaxi er dreigend uitziet, dan omdat de Amerikaanse Burgeroorlog pas begonnen is. Zijn ‘beelden van extreme natuuromstandigheden […] verwijzen naar een wereld die op de rand van moreel verval verkeert’. Church was ook, zo vernemen we, een commercieel schilder: niet een die iets zou schilderen waarvan hij niet al op voorhand zeker wist dat hij het verkocht zou krijgen. Ja, zijn schetsen bleven vijf jaar in de lade liggen. Overigens: de picturale retoriek om spectaculaire natuurbeelden te gebruiken ter duiding van een menselijke aangelegenheid is allang in onbruik geraakt. Omdat we van de natuur vervreemd zijn en niet meer opkijken van haar wonderen? Een probleem hoeft dat niet op te leveren: we hebben intussen genoeg andere middelen gevonden om het ‘moreel verval’ uit te beelden!
Thompson:
Het doek meet 122 x 216 cm, ik had het nog groter verwacht. Church, zegt Thompson, was een aanhanger van Alexander von Humboldt: een wetenschappelijke blik, vermengd met religiositeit. De schilder was, tijdens een reis naar Zuid-Amerika, getuige geweest van een uitbarsting van de bijna 6.000 meter hoge Cotopaxi in Ecuador. De schetsen die hij toen maakte, gebruikte hij pas vijf jaar later voor zijn schilderij. Thompson dicht Church’ dramatische natuurschilderingen een allegorische waarde toe: als deze Cotopaxi er dreigend uitziet, dan omdat de Amerikaanse Burgeroorlog pas begonnen is. Zijn ‘beelden van extreme natuuromstandigheden […] verwijzen naar een wereld die op de rand van moreel verval verkeert’. Church was ook, zo vernemen we, een commercieel schilder: niet een die iets zou schilderen waarvan hij niet al op voorhand zeker wist dat hij het verkocht zou krijgen. Ja, zijn schetsen bleven vijf jaar in de lade liggen. Overigens: de picturale retoriek om spectaculaire natuurbeelden te gebruiken ter duiding van een menselijke aangelegenheid is allang in onbruik geraakt. Omdat we van de natuur vervreemd zijn en niet meer opkijken van haar wonderen? Een probleem hoeft dat niet op te leveren: we hebben intussen genoeg andere middelen gevonden om het ‘moreel verval’ uit te beelden!
Abonneren op:
Posts (Atom)