Het brandende wrak
In de schaduw der zwellende zeilen verborgen
Voor de maan, die de mast op de wateren mat,
In den slaap van het licht, tusschen avond en morgen,
Stond ik, slaaploos, ter reeling van 't reilend fregat.
Toen verblindde mijn' blik, naar den einder ontloken,
Tusschen wolken en water een vuren kolon,
Als van magischen morgen, in 't zuiden ontstoken,
De bloedige bloesem midnachtlijker zon:
Een wrak, verlaten, ten halve bedolven
In het maanlichtbeglansd emeralden azuur,
Dat in laatste agonie, boven 't graf van de golven,
Naar den hemel vervlucht in een passie van vuur!
Zóó ons hart: Naar den droom van ons leven begeerend,
Boven diepten des doods nog in purperen pracht
Van laayend verlangen zich langsaam verteerend
In de eenzame uren der eindloze nacht.
Geerten Gossaert (1884-1958), uit: Experimenten
Wie van Laurens Jz. Coster dagelijks een gedicht wil ontvangen, kan zich hier aanmelden.