U vraagt zich ongetwijfeld, nuja misschien, af waarom ik deze foto in deze terugblik opneem. Het onderwerp heeft niet bepaald wat je noemt een schoonheid van zijn eigen, als foto heeft de foto geen bijzondere kwaliteiten, de kwaliteit, als die er al is, moet, zo denk je dan, iets te maken hebben met de beweegreden, het motief.
Het vreemde met beweegredenen bij het maken van foto’s – voor zover je je daarbij niet beperkt tot obligate familie- en vakantiekiekjes, als je je met andere woorden het medium toe-eigent als een expressievorm, al dan niet met artistieke pretentie, of daartoe althans een poging waagt – is dat ze je soms pas achteraf in hun volle gewicht aan je openbaren. Zo is het toch met deze opname gegaan. Het onderwerp van de foto is, mocht u het zich afvragen, een gebouwtje dat deel uitmaakt van de infrastructuur van het voetbalterrein van de Gulden Kamer in Sint-Kruis, een deelgemeente van Brugge. Hierlangs worden de toeschouwers naar het wat verderop gelegen veld geloodst en dienen zij zich een toegangsticket aan te schaffen. Daarbij zijn, zo kan ik mij voorstellen, de rolluiken van beide raampjes opgehaald.
Maar dat doet hier verder niet ter zake. Dat is niet waarom ik de foto belangrijk vind.
Ik maakte, zo herinner ik mij bijna drie jaar later, de foto alleen maar omdat ik het gebouwtje merkwaardig vond. Een andere bedoeling had ik niet. Pas later drong het tot mij door dat de voorstelling een metaforische waarde had, zoals in een droom bepaalde elementen de vertaling kunnen zijn van facetten uit het wakende bestaan. Ik had met de foto niets minder dan een zelfportret gemaakt: hoe ik, opgesloten in een klein wereldje, via mijn megafoontjes op mijn dak, mijn internetaansluiting, mijn kijk de wereld in probeerde te toeteren.