ALIDOR (Paul Jamin)
In een plaat van, schat ik nu, acht bij tien centimeter, kruipt een minuscule figuur door een mateloze woestijn. Boven in de hoek brandt de zon. Immer dorstig, het hemd aan flarden gescheurd, hunkerend naar een waarschijnlijk denkbeeldige sprankelfrisse bron achter een immer wijkende einder, sleept de ongelukkige zich voort, moeizaam, traag, zichtbaar lijdend. Allerlei cacteeën en keien luisteren het landschap op. In de hoek tegenover die van de meedogenloze zon signeert de tekenaar. Steevast plaatst hij een kroontje boven de in vrolijk schoonschrift-kapitaal krullende A. Later, veel later, hoor ik van zijn bewogen persoonlijke geschiedenis. Niet voor de juiste bladen gepubliceerd tijdens de oorlog. Collaboratie, heet zoiets. Alidor is door zijn eigen woestijn gekropen, ongetwijfeld. Ik keek als kind elke dag uit naar zijn tekening. Ik vond die kruipende mannetjes wel iets hebben. Ze hebben in elk geval een blijvende indruk op mij gemaakt.