En zo zal ik dit jaar misschien toch nog aan vierduizend kilometer geraken. Vanmorgen waren we met acht. De lucht: mistig, koud, ongezond. Een lichte hoofdpijn aan het eind van de rit. Die ons langs plaatsen voerde als daar zijn: Snellegem, Zerkegem, Handzame, Ichtegem, Moere, Koekelare, Vladslo…, net als in het liedje op een of andere operadeun de tram al die plaatsen een voor een aandoet (‘Hier zie, daar zie / C’est bien, c’est juste, c’est bon / Kan je hond niet zitten, vijs hem aan ’t plafond’). Een ander deuntje dat voortdurend door m’n kop zeurde was ‘Wish I could be your stupid girl’ van Elvis Costello, ik geloof de tweede song op When I was cruel, een cd die ik nog maar net – merci, Johan! – heb ontdekt en bij deze uitroep tot meesterwerk. O ja, de fietsrit. Grijs, koud, ongezond – maar dat zei ik al. Een mooie weg die ik nog niet kende ter hoogte van Handzame, Ichtegem… Een beetje reliëf hebben ze daar. Ga er zeker nog eens heen als het helder weer is. De dorpsinrichting met bestrating in steentjes en onnozele sculpturen in al die dorpen. De constante verwondering over de eindeloze stoet hallucinante architectuur. Het rokerige café in Zerkegem waar we halt houden voor een soep. (Wanneer we de gelagzaal betreden, in het dialect van de streek:) ‘Irma, staat de soep klaar, die mannen hebben koud!’ Jan vertelt de anekdote van de politicus die vooral vond dat als we een leger nodig achten, er ook wapens moeten zijn – waar hij wel een punt had, denk ik – en die voor het overige zijn mond hield. Op die ene keer na dat hij in de gemeenteraad, tot verbazing van iedereen, rechtstond en de eeuwige woorden sprak: ‘Collega’s, de ondergrondse parkings rijzen als paddestoelen uit de grond.’