dinsdag 7 december 2004

Mijn eigen namen (11)

ADAMO, Salvatore
Een culturele-identiteitsbepalende dinosaurus, van het formaat van Brel, Boudewijn I, Armand Pien en Soeur Sourire, maar dan wel een die nog in leven is, en daardoor eerder verwant aan giganten als Merckx, Ickx, Claus en de paus. Ik ken Adamo niet, en zijn werk nauwelijks beter – maar ik zou zijn schorre stem niet kunnen missen. Niet omdat ik die mooi vind, of de liedjes die hij er mee kweelt, maar omdat zij mede bepaalt wie ik ben. Bij elke autobiografie hoort een landschap, een kunstomgeving, een architectuur, een politieke constellatie, een stapel televisieherinneringen, lectuur, een groep mensen, bepaalde geuren, een beetje tactiele informatie, een set van seksuele ervaringen en ik vergeet nog het een en ander – maar ook: een soundtrack.
Gisteren stierf Raymond Goethals, en dat is er ook zo eentje: een figuur met wie je bent opgegroeid en die voor een deel, in dit geval een klein deel, tot het decor behoorde. Door te verdwijnen laten deze lieden een leegte achter, zodat je al kan oefenen in het schoren van het gebouw dat je nog volop aan het optrekken bent.