AKO-literatuurprijs 2002. Dat was waarop ik was afgegaan. Ik besloot, om toch maar eens iets recents te nemen, de leesclub Allard Schröders De hydrograaf te laten lezen.
Nu zijn we een week verder en weten we beter. De hydrograaf is een ééndimensionaal prulromannetje, met veel ideeën maar weinig om het lijf, een floddergeval recht uit de schrijfschool, een pretentieuze miskleun van jewelste.
Moeilijk hoor, om de mensen die het wél goed vonden (ongeveer de helft) op een vriendelijke wijze met dit verdict te confronteren.
De personages, vehikels van hoogdravende denkbeelden, zitten vast op een schip dat schier richtingloos op de wereldzeeën rondzwalkt. Alles gebeurt nergens met dwingende narratieve noodzaak, maar wel mooi in de volgorde en op het gepaste tijdstip, zodat de auteur zijn ei kan leggen. Zijn ei? Ik heb de indruk dat-ie ons iets wou vertellen over hoe een samenleving die op aristocratie is gebaseerd omslaat in een samenleving die op democratie is gebaseerd. Over hoe verliefdheid en andere vormen van realiteitsontwijkend gedrag in hun verblinding contrasteren met een nuchtere, wetenschappelijke beschouwing van de feiten, en in hun zelfdestructieve onredelijkheid met het rotsvaste geloof in pragmatiek en vooruitgang. Over hoe een persoon gedoemd is nooit los te komen van een verleden dat hem tot in de diepste zielenroerselen determineert… Dat alles wil de auteur ons vertellen, maar sorry hoor, het raakt mijn kouwe kleren niet. Verder dan deze toch wel vrij grote, warempel zelfs Toverberg-achtige ambities geraakt Schröder niet. Na een bladzijde of twintig overviel mij een klamme onverschilligheid, ongeveer zoals een zieke verstekeling – schat ik dan – na in het ruim te zijn ontdekt uitgeblust van de zeeziekerigheid op het dek wat frisse lucht komt snuiven in een wolk motregen (op de achtergrond hoor je het stampen van de scheepsmotor en het klotsen van de golfjes die tegen de romp breken). Bovendien is Schröders prijswinnend misbaksel gesteld in een archaïserende maar – in tegenstelling tot bijvoorbeeld Thomas Roosenboom – ergerlijk gekunstelde stijl, die tot overmaat van ramp op sommige plaatsen danig wordt ontsierd door kemels die geen normale eindredacteur, en zeker niet na zes drukken, ooit zou mogen laten staan.
‘Twee matrozen hadden haar grote koffer, waarop de “M” ook van afstand nog goed te lezen viel, met de koetsier op het bagagerek vastgesjord.’
AKO-juryvoorzitter Louis Tobback noemde het boek een hoogtepunt in de Europese literatuur. Tja.
Afgaande op nog andere recente laureaten (Geheime kamers van Brouwers, De asielzoeker van Grunberg), is het voor mij in elk geval duidelijk dat ik me maar beter in mijn keuze nooit meer laat leiden door die AKO-gekte.