maandag 21 april 2025

boekverhaal 36

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


maart 1985

MET GENEGENHEID

Wat zou je doen als je, als ‘beschikbare’ en zelfs naar aanspraak zoekende vrijgezel, voor je verjaardag van een persoon (vrouw c.q. man) een boek zou krijgen dat De taal der verliefden als titel heeft en waarin geschreven staat: ‘Voor XXX (daar staat dan jouw voornaam), met de beste wensen en alle genegenheid’, en met daaronder dan de naam van de schenker (m/v)? – En wat zou je doen als die persoon iemand is van wie je die wensen en genegenheid meer dan gemiddeld graag ontvangt? Juist, ja. Je zou de boodschap interpreteren als een aanzoek.

Het overkwam mij op 12 oktober 1984. Alleen, ik zag die boodschap, heel bescheiden op de eerste bladzijde aangebracht, aanvankelijk niet staan. Pas veel later, nadat ik het boek vijf maanden later had uitgelezen, zag ik wat daar speciaal voor mij geschreven stond.

(Boeken die ik krijg lees ik altijd, uit principe. Dat lijkt mij een kwestie van beleefdheid. Een gegeven paard kijk je niet in de bek.)

Ik herinner mij dat het lezen van De taal der verliefden mij veel moeite kostte want dat obstruse proza van Roland Barthes ligt me niet zo. Maar ik deed meer dan mijn best. Om niet te zeggen dat ik mij uitsloofde. Dat bewijzen de keurig met potlood aangebrachte onderstrepingen. Belangrijke zinnen zijn onderstreept; cruciale worden zelfs ingekleurd; mij persoonlijk aansprekende fragmenten worden met een golvende lijn in de verf gezet. En dan heb ik het nog niet over de talrijke annotaties. Zo heb ik in het hoofdstukje ‘Toon mij wie ik moet begeren’ (110) de volgende zin ingekleurd: ‘Het beminde wezen wordt begeerd omdat een ander of anderen de minnaar hebben getoond dat het begeerlijk is’. Daar was ik het toen – en ben ik het nog altijd, of toch in de meeste gevallen – helemaal mee eens. Het vervolg van de zin, achter een dubbelepunt, is met golflijn onderstreept: ‘al is het liefdesverlangen ook nog zo persoonlijk, men komt er toe door te induceren’. In de marge daarnaast heb ik dan weer een voetnootnummer ‘(1)’ geschreven, die verwijst naar de notitie onderaan de pagina: ‘(1) verband ook met arbitrariteit v. keuze’.

Zo dacht ik, blijkens al deze potloodtoegevingen, over de kwestie in de laatste maanden van 1984 en de eerste van 1985.

Misschien moet ik dat boek maar eens herlezen om te weten hoe ik er nu over denk. Alleen, ik denk niet dat ik er nog het geduld voor zou kunnen opbrengen. Ik herlees sommige passages en moet, in tegenstelling tot de indruk die mijn onderstrepingen en annotaties van veertig jaar geleden wekken, vaststellen dat ik er nu vaak niet zo veel van begrijp: Roland Barthes is, toch zeker in deze vertaling (door Maartje Luccioni) van zijn Fragments d’un discours amoureux, voor mij in grote mate onleesbaar geworden.

Maar dat zal wel aan mij liggen. Misschien ben ik, door toedoen van mijn belevenissen in de door Barthes geanalyseerde materie, zelf in hoge mate 'obstruus' geworden.

Toen ik de inscriptie van de schenkster eindelijk gevonden had en toen de ware betekenis ervan volledig tot mij was doorgedrongen, was het momentum voorbij. Zij had haar gevoelens kenbaar gemaakt door middel van haar geschenk en daarin – ten overvloede – haar opdracht, en ik had er niet op gereageerd. Maar stel dat ik de opdracht wél tijdig had gezien, dan nog zou ik er wellicht niet op zijn ingegaan. Niet omdat de schenkster mijn liefde (of verliefdheid) niet waard was, want dat was ze wel degelijk, maar omdat ik in die tijd te schuchter was en een zodanig onzeker zelfbeeld had dat ik meteen op de vlucht zou zijn geslagen voor de overduidelijke boodschap.

(In werkelijkheid is het allemaal anders gelopen en was het allemaal veel ingewikkelder en dramatischer, maar de discretie dwingt mij om mijn relaas te vervormen.)


Roland Barthes, De taal der verliefden (1977)



7535

Brugge - 250331


zondag 20 april 2025

getekend 469

2006 (?)


afscheid van mijn digitaal bestaan 523

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen


10 augustus 2020

PER FIETS NAAR DE MIDI 14

etappe 9/9 – Orange-Bauduen – 175 km


Door mijn inzinking gisterennamiddag is het onzeker geworden of ik vandaag mijn eindbestemming kan bereiken. Ik zal moeten rekenen op de adrenaline die wordt opgewekt door het er-bijna-zijn. En op een vroeg vertrek. Ik begin dus om 7 uur aan mijn nu volledig functionele verplaatsing. Achter het gebergte van de Vaucluse komt de zon op. Zoals de voorbije dagen reeds het geval was, kijk ik ook nu weer met tevredenheid naar wat ik mezelf gelukkig niet voor de wielen heb geschoven, wat aanvankelijk nochtans wel de bedoeling was. Ik wil maar twee, of drie, dingen: avanceren, geen accidenten, vandaag nog ter bestemming aankomen.



En dus is er geen tijd voor gefilosofeer. Stampen is de boodschap, over grote en drukke wegen, zuidoostwaarts langs Avignon tot in Cavaillon, waar ik op een terrasje op het blijkbaar nog maar recent vernieuwde centrale plein een eerste echte ravitaillering doorvoer na het vroege ontbijt op de stoep voor een net buiten Orange gelegen bakkerij. Even valt alles op zijn plaats, ik word in beslag genomen door een intens geluksgevoel. Misschien heeft het iets te maken met een gebaar van vriendelijkheid dat ik op weg hierheen mocht ervaren. Op een rotonde verleende een van rechts komende kleine vrachtwagen me voorrang. Zoals het hoort op rotondes, maar de stralende lach en het voorrang verlenende armgebaar dat de chauffeur me schonk, was een surplus. Ik stak mijn duim op naar de man, wat een nog bredere smile uitlokte. Dat was hartverwarmend. Toen diezelfde vrachtwagen me wat verderop inhaalde, royaal een méér-dan-anderhalve meter afstand in acht nemend, vertraagde hij, zodat we een paar seconden naast elkaar bleven rijden. Opnieuw die lach, en dit keer ook een duim van zijn kant, en ik lachte terug naar die man, bruin van huid en lange baard, waarop hij dan eindelijk toch versnelde en pas een vijftigtal meter voor mij uit opnieuw de rechterkant van de rijweg opzocht. Ik dacht aan hoeveel deugd een klein vriendelijk gebaar kan doen, aan hoeveel plezieriger het leven zou zijn indien iedereen dat eens wat vaker voor een ander zou overhebben.

Ik volg vanaf Mallemort, waar ik mondvoorraad insla, de wat kleinere wegen op de linkeroever van de Durance en kom zo voorbij la Roque-d’Anthéron, de abdij van Silvacane, en het dorpje Saint Estève-Janson. Daar vind ik een goede picknickplek op een soort van terras waar in de vloer gaten zijn voorzien op maat van de stam van de bomen onder het terras en ouder dan het terras.

Na een korte siësta krijg ik kans om de spectaculaire infrastructuur van het Canal E.D.F. te bewonderen, en om me te verwonderen over de geheimzinnige site van het Centre d’Études de Cadarache (CEA) – geheimzinnig omdat nergens uit op te maken valt wát hier wordt bestudeerd en omdat het meerdere vierkante kilometer grote gebied met grote hekken van de buitenwereld afgescheiden is. Op Google Maps is het gebied weggeblurd, maar ik leer er wel dat ‘CEA’ staat voor ‘Commissariat à l’Énergie Atomique’. Daar net voor kocht ik in Saint Paul-les-Durance twee eclairs, die ik, in een – succesvolle – poging een aankomende hete honger voor te blijven, meteen verorberde, samen met een halve liter cola.



Zo voel ik me weer opgewassen tegen het laatste etappe-onderdeel: de klim naar de Lac de Sainte-Croix vanaf Gréoux-les-Bains. Het landschap is hier nu werkelijk zeer mooi, ook al omdat de avondzon er een mooi licht op werpt. Na Riez rijd ik over het plateau met lavendelvelden waar ik vorig jaar ook al fietste. Nu is de lavendel geoogst, er staan geen selfies makende toeristen tussen het geurige paars. Links van me rijdt mijn schaduw met me mee.

Mijn hart springt op wanneer ik diep onder me de eerste glimp van mijn bestemming zie: het meer. Maar ik ben er nog niet, ik moet helemaal aan de andere kant zijn.



Het is bijna donker wanneer ik op de camping arriveer. A. en haar kompanen hebben niet op me gewacht om aan de aperitief te beginnen. Maar ze wachten me wel op, en wanneer ik tot naast de tafel rijd waaraan zij hebben plaatsgenomen, word ik op applaus onthaald! Missie volbracht! En niet in de geplande tien maar wel in negen dagen!


7534

250329


zaterdag 19 april 2025

boekverhaal 35

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


februari 1985

OP DE LOOP


Het moet, voor zover ik mij herinner, het enige boek zijn dat ik in fotokopie las. Ik heb het nooit bezeten of uit enige bibliotheek geleend, neen, fotokopieën waren het – ik denk zelf dat ze hier nog ergens liggen maar ik heb geen zin om ernaar op zoek te gaan. Waarom ook, het zijn maar fotokopieën.

Hoe ik ertoe kwam om De l’évasion te lezen, ik weet het niet meer. Het was in de aanloop naar mijn licentiaatsverhandeling. En inderdaad, daarin heb ik wel vijftig – luchtig gezette – bladzijden nodig voor een nauwgezette analyse van het essay van een nog jonge Emmanuel Levinas. Enfin, laat het mij preciezer formuleren: voor een nauwgezet ogende analyse. Want jawel, ik heb toch de indruk dat ik in die tijd – ik spreek van bijna veertig jaar geleden – toch wel bedreven was in het met enige branie, of was het gewoon naïviteit, de indruk wekken dat ik tot een nauwgezette analyse in staat was. Ik liet een soort van wetenschappelijke systematiek los op een tekst die – ik herinner het mij niet en heb dus ook geen zin om hem te zoeken – zich daar hoogstwaarschijnlijk helemaal niet toe leende. Met een schema en cijfertjes trok ik Levinas in reepjes en toonde mij een expert van de parafrase. In mijn onderzoek van De l’évasion ging ik op de loop voor mijn dilettantisme en mat mezelf een air van sérieux aan.




Nu kan ik er luchtig over doen maar toen was het natuurlijk bittere ernst. En achteraf gezien moet ik toch vaststellen dat ik op het fundament van mijn pseudo-analyse een stevig bouwwerk heb opgetrokken waar ik nog altijd enige trots aan ontleen. Het heet Iterabiliteit en amor fati, ondertitel: Geborgen in een wankel huis.

Ik ontleende de structuur van mijn thesis aan de medische wereld. In het eerste deel stelde ik de diagnose van wat ik de ‘negatieve ervaring’ noemde. Vervolgens kwam de ‘aetiologie’ aan bod: wat zijn de oorzaken? In een volgende deel presenteerde ik mijn denkbeeldige patiënt enkele remedies. Dat was allemaal helder en gemakkelijk te volgen!

Voor mijn diagnose van de ‘negatieve ervaring’ bracht ik Levinas in stelling. In zijn De l’évasion onderscheidde ik vijf + één fasen. De eerste vijf vormen een cirkel:

1. onrust
2. besoin d’évasion
3. genot
4. schaamte
5. walging en verschrikking

Fase 5 valt opnieuw samen met fase 1, daarom noem ik fase 5: fase 1-accent. Daar kan de cirkelgang opnieuw beginnen: naar 2, en vervolgens 3, 4 en 1’. Maar er is ook een uitweg mogelijk, une évasion: naar fase 6. Het ‘metafysisch verlangen’ kan worden ingelost door zich te openen voor het morele appèl van de Ander. Enkel op die manier kan ‘het uitzichtloos hedonistisch rondcirkelen tussen walging, genot en verschrikking’ worden doorbroken.

Ja, toen was de wereld nog eenvoudig.


Emmanuel Levinas, De l’évasion (1935)



7533

250426


vrijdag 18 april 2025

driekleur 586

Vloten aalscholvers peddelden met hun zwarte poten in het water op zoek naar snel voorbijglijdende grootkopharders; kluten, willets en grote geelpootruiters dommelden eenbenig op de zandplaten; wilde eenden, smienten en wintertalingen schoten gealarmeerd de lucht in. Terwijl ze opstegen, verzamelden ze zich voor ons in een kleine wolk die ofwel wat verderop landde ofwel achter ons uit het zicht verdween. Toen een troep zilverreigers neerstreek op een verre wilg, leken ze wel op een sneeuwstorm buiten het seizoen.

Al deze rijkdom aan waterwild en vis was geen verrukking voor ons alleen. Zo nu en dan verrasten we een rode lynx, languit liggend op een half verzonken stuk drijfhout, met een poot in de aanslag om een grootkopharder te grijpen.

Aldo Leopold, Denken als een berg, 173


driekleur 585

Dan zie je voor het eerst hun prachtig verenkleed: fluweelgroene uniformen met scharlakenrode en gele epauletten en zwarte helmen.

Aldo Leopold, Denken als een berg, 171



14 * 56,8 * 25,7 * 142 * 731,0

Nieuwege - Varsenare - Loppem - Waardamme - Hertsberge - Beernem - Oedelem - Sint-Kruis



afscheid van mijn digitaal bestaan 522

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

9 augustus 2020

PER FIETS NAAR DE MIDI 13

etappe 8/9 – Valence-Orange – 125 km (b)


Middagstop van 12 tot 15 uur in Pierrelatte. In extremis kan ik, voor het sluitingsuur, nog wat gekoelde frisdrank en spuitwater ophalen in een superette. Op het bestaan van die winkel was ik geattendeerd door toedoen van een oudere man van allochtone afkomst die met een kartonnen doos vol wijnflessen op zijn vlakbij mijn bank naast het petanqueterrein geparkeerde auto afstapte met de gevleugelde woorden: ‘Avec ce temps-ci, le vin est le meilleur moyen pour étancher la soif.’ Niet bepaald een moslimfundamentalistische uitspraak, die ik overigens niet onderschrijf. Het valt me trouwens op, passim in Frankrijk, dat, wanneer ze een van hun favoriete bezigheden beoefenen, kletsen op straat, de Noord-Afrikaanse mannen hier niet meer, zoals vroeger, de taal van Molière, Voltaire en Georges Brassens bezigen, maar gewoon hun eigen taal. Dat lijkt mij een belangrijk verschil: zij nemen nu de publieke ruimte in, zoals ook de vrouwen er kennelijk niet meer om malen om zich in hun volkseigen gewaden op straat te begeven. Het doet mij aan een recente roman van Michel Houellebecq denken.



De warmte speelt nu heel nadrukkelijk mee. De Via Rhona, die ik opnieuw heb teruggevonden, brengt me op kleinere wegen in de vlakke valleibodem – maar die lopen niet altijd recht naar het zuiden. Door mijn trajectaanpassing – geen bergen! – mis ik de desbetreffende bladzijden uit het Michelin-kaartenboek en moet ik mij volledig op mijn telefoon-gps verlaten. Daardoor ontbeer ik het overzicht. Ik krijg de indruk dat ik extra kilometers bol. Bovendien draait de wind en moet ik daar nu tegenop, wat het rendement aanzienlijk drukt. Ik vorder nauwelijks.

Dr. Huawei brengt opnieuw redding. Ik boek een kamer in Hôtel Kyriad in Orange. Dat blijkt, wanneer ik daar eindelijk ben aangekomen, een kil en afstandelijk etablissement, zogenaamd chique maar in de badkamer van mijn kamer hangt een putlucht, hardnekkiger dan mij lief is. Het onthaal verloopt overigens ook niet allervriendelijkst. Ik mag mijn fiets in de ‘salle des conférences’ stallen, tussen een overheadprojector en een flipchart – of hoe heet zo’n ezel met grote bladen papier die je na ze met gewichtige maar over het algemeen vrij nutteloze organogrammen te hebben volgetekend over de bovenkant van het bord kunt flipfloppen?

Gelukkig kan ik nog een wandeling maken in deze mooie stad (waar ik zes jaar geleden een potloodslijper kocht). Ik kom uiteraard ook langs het grote Romeinse theater. Door de kieren van een poort zie ik dat binnenin een voorstelling wordt voorbereid. In een van de kleinere straatjes krijg ik in een couscousrestaurant een eerlijk maal toegeschoven en word ik bijzonder vriendelijk bejegend. Achter mijn tafeltje in een hoek van de gelagkamer heb ik uitzicht op een paar gezelschappen waarvan alle leden nagenoeg constant met hun gsm in de weer zijn.




7532

Brugge, Stil Ende - 250326


donderdag 17 april 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 521

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen


9 augustus 2020

PER FIETS NAAR DE MIDI 12

etappe 8/9 – Valence-Orange – 125 km (a)


300 kilometer scheiden mij nog van de camping waar de auto staat die ik naar Brugge moet overbrengen. En waar ook A., D., B. en J. me opwachten. De rekensom is vlug gemaakt: het moet mogelijk zijn om die afstand in twee dagen te overbruggen. Maar dan zonder bergen en omwegen, in een rechte lijn langs de rivier tot Avignon, en van daaruit langs de Durance tot aan de voet van het laaggebergte waar, iets meer naar het noordoosten, op een hoogte van vijfhonderd meter, het meer van Sainte-Croix op me wacht.

Ik bevind mij helemaal alleen in de ontbijtzaal: croissants, Frans brood en alle mogelijke beleg zijn in rijkelijke hoeveelheden aanwezig. Op het laatst krijg ik het gezelschap van een jong koppel, dat gemondmaskerd de gelagzaal betreedt. Het is duidelijk wie van beide de plak zwaait. De jongen heeft zijn masker wel heel eigenaardig opgezet. Het is er niet zo een waarbij twee elastiekjes achter de oren worden gehaakt, maar een dat met vier touwtjes en twee strikken moet worden vastgemaakt. Een van de twee strikken is, vreemd genoeg, bovenop zijn hoofd vastgemaakt, waardoor ik moet denken aan een paasei met een strik of aan een stripverhaalfiguur met kiespijn.



Ik verlaat Valence via de Nationale 7 en moet natuurlijk aan het liedje denken van Charles Trenet, met dien verstande dat de versregel ‘On est heureux Nationale 7’ hier niet meteen van toepassing is: de buitenwijken en kmo-zones en het drukke autoverkeer deprimeren me. Als dit is waar het kapitalisme toe geleid heeft, samen met de afbraak van het rurale Frankrijk en het verdwijnen van de kleine dorpsgemeenschappen, dan is er onderweg toch iets grondig misgegaan.

Vlak voor Montélimar, dat mij een andere liedje voor het geestesoor brengt, zie ik, gezeten op een terrasje langs de kant van de weg, een oude bekende: Johan, de man die ik gisteren op sleeptouw nam naar Valence! Hij is vanmorgen al om vijf uur vertrokken. We drinken samen een koffie en slaan een praatje, maar we zijn volwassen genoeg om te beseffen dat dit tweede toeval niet hetzelfde kan teweegbrengen als het eerste – en we nemen al vlug afscheid. In Montélimar zelf stop ik nog eens, nu voor een cola. Zowel hier als daarnet met Johan was de bediening uitermate onvriendelijk – dat steekt, zeker als je moe bent en in deze hitte.

7531

Brugge, Lumière - 240324


woensdag 16 april 2025

getekend 468

2006 (?)

 

afscheid van mijn digitaal bestaan 520

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

8 augustus 2020

PER FIETS NAAR DE MIDI 11

etappe 7/9 – Reyrieux-Valence – 155 km (b)


Het wordt een dag van ontmoetingen. Bij een rustplaats langs de Via Rhona – zo heet het fietspad langs de Rhône – tref ik een gezin dat op weg is van het Lac Léman naar de Pyreneeën. Man en zoon zijn water gaan zoeken, de vrouw zit ondertussen enigszins verhit en uitgeblust een schijf watermeloen (pastèque) te eten. Ik sla een praatje met haar tot haar gemaal en gebroed terugkeren van de kraan iets verderop, die ik zelf straks ook ga aanspreken om de watervoorraad aan te vullen. Niet onbelangrijk bij 39 graden!

Wat verderop haal ik een koppel in: een knappe jongedame rijdt een meter of tien achter een al wat verweerdere man. De man werkt in Lille voor de SNCF, afdeling goederentransport naar België. Zijn vriendin heet Pascaline.

In beide gevallen, het bijna Zwitserse gezin en dit koppel, word ik geconfronteerd met de vraag wat je nu hoort te doen: spreek je als man de man aan of de vrouw? Wat is oorbaar?

Op 50 kilometer voor Valence bestel ik een hotelkamer in die stad. Maar dat vooruit bestellen lijkt even te hoog gegrepen. Zo tegen half zeven ben ik door mijn beste krachten heen. Ik ben bovendien in Saint-Vallier de Via Rhona kwijtgeraakt en bevind mij op een drukke nationale. Uitgerekend dan ontmoet ik Johan. Johan is een solitaire fietser uit Sint-Niklaas. Hij is op weg naar zijn vrienden, die op een camping op hem wachten en met wie hij een van de volgende dagen de Ventoux wil oprijden. We moeten allebei dezelfde richting uit en besluiten onze krachten te bundelen. Ik leg er nu de pees op, rechtdoor langs die nationale. Johan, hoewel 22 jaar jonger, nestelt zich in mijn wiel. Op die manier help ik hem – want hij zat er ook door, zegt hij. Zijn bijdrage is uitsluitend psychologisch: hij spreekt mijn competitief ingestelde ik aan, de mannetjesputter die nog niet oud wil zijn. In Tain-l’Hermitage stopt hij bij de camping. We nemen afscheid. Ik vertel hem van het verslag van mijn Frankrijkreis van 2014, hij kan het nog altijd op mijn blog vinden. Johan belooft me het te zullen lezen. Ik ben benieuwd of ik nog iets van hem zal horen.

Nu moet ik wel nog 20 kilometer alleen verder. Dat weegt opeens zwaar door. In de buitenwijken van Valence, naast de rivier en naast een autosnelwegbrug, vieren Afrikanen met eigen muziek en geuren van gebraden vlees deze zaterdagavond.



Om kwart voor negen bereik ik het Hôtel des Négociants, vlakbij het station waar ik 38 jaar geleden met L. een nachttrein richting Die nam, na eerst in een van de cafés in deze zelfde straat naar de WK-finale tussen Duitsland en Italië te hebben gekeken. 11 juli 1982 was dat. Met wat rommelig verpakte fastfood van een zaak aan de overkant van de straat en nog wat bullshit op tv kom ik de avond door. Ik verneem dat er rellen zijn geweest in Blankenberge en allicht iets chiquere rellen in Knokke, en dat Wout van Aert Milaan-San Remo heeft gewonnen. Bravo, Wout!


7530

Sint-Michiels, Lappersfortbos - 250324


dinsdag 15 april 2025

facebookbericht 1181

Dus men moet wachten tot die oorlog, sommigen zeggen genocide, voorbij is alvorens recht te spreken en te doen gelden?

Ik dacht dat de per definitie neutrale scheidsrechter ook voor het einde van een voetbalmatch rode kaarten mag, kan en moet uitdelen.

U schrijft over de 'politicus' Netanyahu. Dat is hij ongetwijfeld. Maar kan een politicus niet ook een misdadiger zijn? Ook als hij oorlog voert?

Als ik goed ben geïnformeerd, maar dat zal wel niet in uw ogen en in die van uw medestanders hier, heeft N. zelfs geen oorlog nodig om een misdadiger te zijn. Straffer nog, sommigen zeggen dat hij die oorlog zelfs voert precies om aan het gerecht te ontsnappen.

(Maar ik ken niets van politiek. En soms denk ik dat dat maar beter is ook.)


boekverhaal 34 / getekend 468

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


november 1984

DE EERSTE DEUR

Ik wist het niet, maar nu, bij het nakijken van mijn leeslijst, blijkt dat ik met zijn befaamde ‘zelfmoordboek’ De laatste deur voor het eerst iets van Jeroen Brouwers onder ogen kreeg. Rijkelijk laat eigenlijk, want ik was 23 en had er al zeven jaar ‘serieus’ lezen op zitten. Een verklaring heb ik er niet voor. Uit de prijsaanduiding (een doorstreepte ‘1000’ die is vervangen door een ‘650’) maak ik op dat ik mij ook bij dit boek tot een aankoop liet verleiden door een prijsverlaging – dat is ook later vaak het geval geweest want ik vond de volle aankoopprijs van een nieuw boek altijd een beetje te hoog voor mijn budget, wat in tegenspraak is met mijn huidige, allicht door comfortabelere leefomstandigheden ingegeven besef dat eigenlijk nieuwe boeken helemaal niet duur zijn als je de vergelijking maakt met andere vormen van luxe.

Kende ik de naam Jeroen Brouwers al in 1984? Vast en zeker wel, maar dit boek werd dus wel de kennismaking met zijn werk. De laatste deur werd voor mij in dat opzicht een eerste deur.

Uiteraard werd ik niet alleen aangesproken door de prijsverlaging. De ondertitel zal de doorslag hebben gegeven: Essays over zelfmoord in de Nederlandstalige letteren. Daarin kwamen twee zaken samen die mij interesseerden: zelfmoord en, niet noodzakelijk specifiek de Nederlandstalige maar dan toch in het algemeen, letteren.

Zoals veel pubers en verlate pubers of jongemannen van de leeftijd die ik toen had was ik niet ongevoelig voor de bekoringen en verschrikkingen die uitgaan van de zelfgekozen dood. Ik had daarover mijn fantasieën, wat niet hetzelfde is als dat ik er serieus over nadacht, laat staan dat ik zoiets overwoog. Ik verhield er mij toe met een gezonde afstandelijkheid en objectivering – terwijl werkelijke suïcidaliteit of suïcideneiging en zeker effectieve suïcide, zo komt het mij toch voor, meer een kwestie zijn van controleverlies en onnadenkendheid. Zelfdoding is, vermoed ik, meer iets wat een mens overkomt.

Maar goed, dat is filosoferen of psychologiseren met de natte vinger of van de koude grond. Ik ben geen expert en zou eigenlijk, uit respect voor al wie ermee te maken krijgt, moeten zwijgen.

Zei ik ‘kennismaking met zijn werk’? Ja, dat was het de facto – al zou het echte werk, in de zin van het bellettristische oeuvre, pas later en overvloedig (over-zondvloedig) aan bod komen. De naam ‘Brouwers’ komt in mijn leeslijst wel vijftig keer voor, waarbij ik moet opmerken dat ik veel van zijn boeken meerdere keren las. Ik kom er in deze reeks vast nog wel op terug want minstens één titel betekent ‘iets bijzonders’ voor mij.

Meer nog dan een ‘kennismaking met zijn werk’ werd De laatste deur een kennismaking met een unieke schriftuur, met een volstrekt eigenzinnig, veelzijdig, rijk en creatief gebruik van mijn moedertaal. En met een onwaarschijnlijk goed gedocumenteerde kennis van de Nederlandse letteren. En met een hele rij voorheen voor mij volslagen onbekende auteurs van wie ik er later, door Brouwers daartoe aangespoord, op eigen houtje enkele wat beter zou leren kennen door sommige van hun boeken te lezen. Ik denk bijvoorbeeld aan Jan Emiel Daele en Dirk de Witte. De laatste deur werd, ten slotte, ook een kennismaking met een eigenzinnige, eerlijke en respectvolle kijk op het thema.

Bij dat laatste speelde als vanzelfsprekend altijd de vraag mee – lapidair gesteld – wanneer Brouwers dan zélf zelfmoord zou plegen. Want het kon toch niet zijn dat iemand die er zo grondig mee bezig is, er zelf niet door zou zijn behept? Brouwers was zich uiteraard bewust van deze misvatting en hij weerlegde ze dan ook zelf, zij het op andere plekken in zijn werk, onder meer in een van zijn brieven. Ik kan het citaat hier meteen geven omdat ik het in mijn exemplaar van De laatste deur heb overgeschreven: ‘Zelfmoord is dan ook maar een “thema” in mijn werk, niet een “vooruitwijzing”, niet een “dreigement”.’ (In een brief van 24 februari 1978 aan Walter van den Broeck, opgenomen in Kroniek van een karakter. Deel I: De Achterhoek, 152.) We weten intussen dat Jeroen een vreedzame dood is gestorven, zij het dat hij er met zijn levensstijl werkelijk alles aan heeft gedaan om deze in elk geval niet te verlaten.

Ik las De laatste deur, dat later een met nog meer zelfmoordgevallen aangevulde nieuwe editie kende, een tweede keer in 2017 en van toen dateerde de potloodschets die ik op pagina 226 van mijn exemplaar aantref, voorstellende een tegenover mij zittende, eveneens lezende vrouwelijke persoon. Het kan zijn dat het iemand was die tegenover mij in de trein zat, maar dat weet ik niet meer zeker.


Jeroen Brouwers, De laatste deur (1983)


7529

Sint-Michiels, Lappersfortbos - 250324


maandag 14 april 2025

boekverhaal 33

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


december 1983

SCHAAMTELOOS ERUDIET


Nee-nee, niet die van de Steinerschool.’ Dat moest ik vaak zeggen wanneer iemand mij vroeg wie die Steiner dan was die ik was beginnen te lezen.

Zelf had ik ook nog nooit van George Steiner gehoord toen mijn de prof die mij als promotor onder zijn hoede zou nemen, Arnold Burms, mij op het einde van het eerste semester van het eerste licentiaat wijsbegeerte (aan de KU Leuven) op zijn bestaan (dat van Steiner) had gewezen. Ik kocht (op 7 december 1983) en begon te lezen in On Difficulty and Other Essays en was, hoewel de Engelse taal voor mij geen evidente leestaal was (en het ook nooit zou worden), meteen verkocht. Hier was iemand aan het woord die dingen zei die mij aanspraken – en nog altijd aanspreken – en dat bovendien deed met een heldere didactische kwaliteit en een ongeremde eruditie. De essays in On Difficulty gaan over betekenis, moeilijkheid, privacy, lezen en nog meer zaken die met taal en betekenisoverdracht te maken hebben. Steiner schaamt zich niet over het feit dat hij veel weet; hij demonstreert dat als een omgevallen boekenkast. Hij is de vleesgeworden anti-anti-intellectualist.

Dat zou nog duidelijker worden toen ik hem enkele jaren later als geïnterviewde-van-vlees-en-bloed op de voorgrond zag treden in de onvolprezen tv-programma’s Nauwgezet en wanhopig en Van de schoonheid en de troost van de onlangs overleden Nederlandse televisiemaker en schrijver Wim Kayzer. Zichtbaar genietend van zijn geheugen en vermogen om zijn onmetelijke kennis dan ook nog eens in heldere bewoordingen schijnbaar achteloos uit de mouw te schudden, gaf hij daarin uiteenzettingen die, indien uitgeschreven, rechtstreeks in een boek konden worden gepubliceerd. Veel redactiewerk zouden ze niet vergen. (Op YouTube zijn een aantal van die uiteenzettingen te vinden.)

Op 19 januari schafte ik me – voor 481 frank – After Babel aan (ondertitel: Aspects of Language and Translation). De dag voordien had Desbarax (Naamsestraat – bestaat die boekhandel nog?) mij een kaartje gestuurd om te melden, ‘Aangaande uwe bestelling’, dat ik mijn exemplaar mocht komen ophalen. Aan deze service had Desbarax een postzegel van 9 frank gespendeerd. Nu zou zo’n kaartje met de post laten bezorgen 1,5 euro kosten. Indien de prijs van boeken de voorbije veertig jaar in dezelfde mate zou zijn gestegen als de posttarieven, dan zou ik nu voor After Babel (de niet-gebonden editie van Oxford University Press) 80 euro moeten betalen.




Niet-gebonden, zeg dat wel. Van mijn grondig, van A tot Z, gelezen en met potlood bewerkt exemplaar is de lijm volledig verdroogd en verkruimeld. Gevolg: mijn After Babel valt volledig uit elkaar.




Toen en later las ik nog wel het een en ander van George Steiner – ik heb hem altijd een inspirerende auteur gevonden. Hij leerde me, los van zijn inzichten en de talloze voorbeelden waarmee hij deze inzichten adstrueert, dat didactiek een talent is, geheugen een privilege, werkkracht een verdienste, uitmuntendheid geen schande en dat het milieu waarin je opgroeit en een nooit meer in te halen voorsprong op anderen verwerft een kwestie van toeval is.

In de licentiaatsverhandeling die ik uiteindelijk afleverde – en die, al zeg ik het zelf, goed werd onthaald – kreeg George onder het kopje ‘Steiners pleidooi voor stilte’ een apart hoofdstuk.


George Steiner, After Babel (1975)
George Steiner, On Difficulty (1978)


7528

Sint-Michiels, Lappersfortbos - 250324


zondag 13 april 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 519

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen


8 augustus 2020

PER FIETS NAAR DE MIDI 10

etappe 7/9 – Reyrieux-Valence – 155 km (a)


Ik maak mij om zeven uur op voor een rit langs de Saône en vervolgens, wanneer ik Lyon zal hebben doorkruist, de Rhône. Het vooruitzicht dwars door Lyon te moeten, schrikt me af.

Mijn ontbijt nuttig ik niet in het hotel omdat het daar pas vanaf acht uur wordt opgediend, maar, indachtig het gisterenavond gegeven advies van de vriendelijke hoteluitbaatster, in het volgende dorp op mijn weg naar het Zuiden. Parcieux moet dat dan geweest zijn, op het terras van een bakkerij. Met een knipoog – ik ben ook nog middenstander geweest – beloof ik de hotelierster haar groeten over te brengen aan de bakker. De vrouw kan mijn grapje smaken. Voor de krantenwinkel, tevens tabakverdeler, zitten vroege vogels de toestand te bespreken.




Reeds vanaf het ogenblik dat Lyon op nog 15 kilometer wordt aangewezen, merk je, in de nadering, het dreigende aanzwellen van het grootstedelijke gevoel. Ik beland in een kluwen van wegen, kmo-zones, nutsvoorzieningen, openbaarvervoerinfrastructuur, enzovoort. Wat een geluk dat het vandaag zaterdag is, en nog vroeg, en vakantie! Het moet hier anders een heksenketel zijn. Maar het valt supergoed mee. En bij het doorkruisen van de stad zelf blijken mijn telefoon en het kompas op mijn fiets-gps uitermate geschikte hulpmiddelen. Ik zie de markt op de oever van de Rhône, de eigenaardige torens op de heuvel op de westelijke oever, de bijna verlaten straten van het chique centrum.

Aan de andere kant van de derde stad van Frankrijk, de zuidkant, is alles nog dichter bebouwd, nog groezeliger. Verval en nieuwbouw zijn onlosmakelijk met elkaar verweven. Uiteindelijk geraak ik toch uit het kluwen en vind ik mijn weg naar Vienne. Daar houd ik middagpauze in het park. Op een bank naast de mijne heeft een lezer verkoeling gezocht. Hij leest een uitgeleefde Livre de Poche-pocket. De auteur, mij niet bekend, is Yves Berger – een Amerikaliefhebber en antiglobalist, zo leert Wikipedia mij nu. Ik knoop een gesprekje aan. De man, die er eigenlijk ook wel een beetje uitgeleefd uitziet, was tuinman in dit park, en later geraakte hij betrokken bij een rekruteringsproject voor werkzoekenden. Of zoiets. Nu staat hij vlak voor zijn pensioen.

De lezer raadt me aan om bij gindse brug, waar ik vooraleer dit park te vinden aan was voorbijgereden, het op de tegenoverliggende oever aangelegde fietspad langs de Rhône op te zoeken. Dat blijkt een gouden raad. Het pad loopt lekker, er zit geen verkeer op en, vooral, het is vlak. Het is wel wat saai, maar de kilometerteller tikt aan en dat is wat vanaf nu telt.




7527

Brugge, Maria van Bourgondiëlaan - 250323


7526


Sint-Andries, Bloemendalestraat - 250323

vrijdag 11 april 2025

parallel 222

Het eindproduct: de zoutberg in een loods ter grootte van een voetbalveld, zo stil, zo wit als sneeuw. Twee miljoen ton per jaar. Daarvan wordt een kwart in eigen bedrijf verder verwerkt. Daarvan gaat tien procent op aan likstenen. De liksteen is hier van belang.

Koos van Zomeren, Ruim duizend dagen werk, 798



Duivenjagers deden in groten getale hun werk, met netten en geweer, knuppels en likstenen van zout.

Aldo Leopold, Denken als een berg, 45


afscheid van mijn digitaal bestaan 518

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

7 augustus 2020

PER FIETS NAAR DE MIDI 9

etappe 6/9 – Charolles-Reyrieux – 106 km (b)


Daarmee zijn we nog niet uit Villefranche weg. Ik rijd eerst helemaal de verkeerde kant op, moet op mijn pedaaltrappen terugkeren, en vertrek dan via een uitvalsweg die me heel steil tot boven op de over de stad en het Saônedal uitkijkende heuvel aan de westkant voert. Een totaal overbodige omweg, zo zal blijken, van alles bij elkaar wel 10 kilometer. Tijdens dat overbodige klimmen besluit ik dat ik van hieruit echt wel de kortste én vlakste weg richting Midi zal moeten volgen. Ik dus op zoek naar de chemin de halage langs de Saône, het jaagpad waarop iemand mij gewezen heeft. Maar dat is ook geen sinecure. En wanneer ik het dan eindelijk vind, blijkt het een hobbelig grindpad te zijn.

Ik volg deze nauwelijks weg te noemen weg een tijdje en maak me al op voor een nieuwe sessie wildkamperen en een wasbeurt in het water van de rivier, wanneer – einde pech! – een met lampionnetjes en schaduwrijke bomen uitgerust terras mijn aandacht trekt. Het maakt deel uit van een hotel-restaurant, ‘O2’ genaamd, en laat daar nu toch wel niet nog precies één eenpersoonskamer vrij zijn! Aangezien ik wel aan wat zuurstof toe ben, besluit ik hier mijn kampement op te slaan. Ik bevind mij op het grondgebied van de gemeente Reyrieux, op een twintigtal kilometer van Lyon.




Om zeven uur ben ik de eerste terrasgast, maar nog geen uur later is het hier volle bak. Ik laat mij een politiek incorrect stuk tonijn welgevallen, uitstekend bereid, vergezeld van sauce tomate, pomme dauphinois en ratatouille en overgoten met mijn gebruikelijke literfles Badoit. Als genoegdoening voor de doorstane emoties van de dag gun ik mezelf twee bollen crème glace.

Het wordt al vroeger donker. Gewoon omdat augustus nu al een eind gevorderd is maar ook omdat ik de evenaar dichter genaderd ben. Ik maak een korte wandeling tot aan de oever van de rivier. Iets – maar wat? – springt van op de boord het water in. Terug op mijn kamer zap ik nog wat op tv, maar er is niets. Werkelijk niets. Het grootste niets is er in de vorm van twee voetbalgekke journalisten die, de camera op hén gericht, exuberant gesticulerend commentaar staan te leveren bij een match die zij bekijken op een concurrerende zender maar waarvoor het kanaal waaraan ze hun fratsen slijten geen uitzendrechten heeft kunnen verwerven. Ik sluit deze postmoderne pantomime af en glijd weg in een diepe slaap, dromend van kinderen die tussen tafeltjes heen en weer rennen op een feestelijk verlicht terras op de oever van een rustig zuidwaarts voorbijkabbelende rivier.




7525

Sint-Andries, 't Boompje - 250323


donderdag 10 april 2025

Paul Rigolle, Het Omber en het Oker

notitie 465

TWEESPALTEN

‘Alsof je bent voorbestemd om alles / vast te houden moet en zal je zingen.’ Zo begint ‘Missie’, en meteen ook Het Omber en het Oker, Paul Rigolles eerste bundel in twaalf (!) jaar. Dat openingsgedicht, meteen een intentieverklaring, eindigt als volgt:

Over het pierewaaien, het konkelfoezen
van de taal en de tijd die jou gegeven is,
over de wereld, over de dagen en de dingen
zul je zingen als zonder reden.

‘Konkelfoezen’ betekent zoveel als samenzweerderig en onhoorbaar, en dus onbegrijpbaar voor anderen, iets bedisselen. Ik lees hier dat de dichter niet alles weet over zowel taal als levensduur.

Het ‘Alsof je bent voorbestemd’ (de eerste woorden van het gedicht) contrasteert met het zelfrelativerende ‘als zonder reden’ (de laatste woorden). De dichter zou zichzelf met voorbestemdheid een grote allure kunnen toemeten, maar hij stelt die hoge verwachting meteen bij: hij zal ‘zingen als zonder reden’. Toch is zijn aan zichzelf toegemeten taak (‘moet en zal’) niet van belang gespeend want:

In naam van velen, leen je een stem aan
wie op een dag zonder spoor verdween.

Waarbij in het midden wordt gelaten wie die spoorloos verdwenene dan wel mag zijn – al heb ik een sterk vermoeden dat Rigolle het hier minstens ook over zichzelf heeft (naast de dierbaren die hem al zijn ontvallen en die hij hier en daar in zijn bundel een stem geeft en zodoende gedenkt). Rigolle mag dan een bescheiden dichter zijn of willen zijn (hij zingt ‘als zonder reden’), hij aarzelt toch ook niet om zichzelf, als persoon, een schier kosmisch belang toe te dichten: ‘Een stem te hebben in de tijd / niets meer en niets minder.’ (‘Een stem in de tijd’). Maar ook hier botst het plechtstatige met een relativerende inschatting van de eigen betekenis, in zowel tijd als ruimte: ‘Ergens even zijn, ergens even blijven.’ En:

weten dat wij – moleculen in een heelal
waar we enkel naar kunnen raden –

niets dan toeval zijn. En nooit, nee nooit
de genade vergeten van dat ene leven
dat het jouwe is en niet dat van een ander.

Paul Rigolle balanceert met zijn poëzie op de spanningsboog tussen nietigheid en uniciteit. (Is dat niet de uitdaging voor elke dichter en bij uitbreiding elke kunstenaar?) Want het bestaan, zijn bestaan, mag op kosmologische schaal gemeten (ik denk als vanzelf aan Luceberts kruimel op de rok van het universum) een nietig toeval zijn, de dichter zal en moet zich daartegen verzetten: ‘ons brein // laat niets aan toeval over’. Het mag dan al een vorm van ‘hoogmoed’ zijn, de dichter moet ‘[k]eer op keer’ de waarheid omdraaien ‘en wachten / op de lessen die het leven ons moet geven’. Hij moet ‘van elk plafond // een hemel’ maken. De dichter is een aan de aarde (aan zijn nietig- en sterfelijkheid) gekluisterde hemelbestormer. (Alle citaten in deze alinea uit ‘Okkernoot’.)

Het ‘zingen als zonder reden’ van het openingsgedicht lijkt op een gebrek aan verantwoording te wijzen, op het ontbreken van een beredeneerde en dwingende poëtica. (Of toch minstens op het niet nadrukkelijk aanwezig zijn ervan.) Niettemin licht Rigolle toe wat dat zingen zonder reden voor hem betekent. Schrijven lijkt in elk geval een receptiviteit, een passiviteit in te houden. In ‘Dag Ludwig’ spiegelt de dichter Rigolle zich aan Wittgensteins pleidooi voor zwijgen (‘Waarover men niet spreken kan…’). En als het dan geen zwijgen kan zijn, dan toch minstens een gezonde portie bedachtzaamheid: ‘Vooraan op de tong ligt, // na al die jaren, nu ook bij mij het woord / dat vaker niet, dan wel geschreven wordt.’ Maar zwijgen kan de dichter – op straffe van geen dichter te zijn – natuurlijk nooit helemaal: ‘Tot iemand zichzelf verrast en wel / in het wonder van het schrift verstaat.’

Rigolle lijkt mij hier te suggereren dat hij niet de volledige controle uitoefent over zijn schrijven, over de manier waarop de woorden ontstaan en, zich aaneenrijgend, gedichten vormen. Wellicht bedoelt hij iets gelijkaardigs wanneer hij in het titelgedicht van zijn bundel – dat niet over dichten maar over schilderen gaat – stelt: ‘En toch ben ik het niet. Op hun ovaal [van het schilderspalet?, PC] / ben ik de menger niet, de kleuren mengen mij.’

Tussen actieve controle en passieve inspiratie: schrijven is een noodzaak. In het (erg sombere) klimaatcrisisgedicht ‘Toeverlaat’ heet het:

de woorden van de dichter krullen in het vuur.
Uit de botten van de taal – niets dan taal
en toeverlaat – snijdt hij een instrument
voor het spelen van een tragisch lied.

Hoe het komt dat de nieuwe bundel zo lang op zich heeft laten wachten, weet ik niet, maar de manier van schrijven – de bedachtzaamheid en het wachten die daarmee gepaard gaan – zal er zeker niet vreemd aan zijn. ‘Wat er komt en wat er staat valt nog lang / niet af te lezen van het blad.’ (‘Orgelpunt’). Rigolle hengelt niet naar snel en gemakzuchtig succes: ‘Het haantjesgedrag van hen / die garen spinnen van het rijm’ (let op het kluchtige contrast van haan en hen). Schrijven is verduldig schrappen: ‘Niets // valt op zolang het niet ontbreekt’. Het is een werk van lange adem vooraleer de dichter, zeer op zijn hoede voor rijm, humor, zoemende en zingende ‘zoete mechaniekjes’, zijn gedicht ‘welhaast geluidloos’ kan laten meestappen in een ‘trage triomftocht’.

Op die traagheid komt Rigolle nog eens terug in ‘Jaagpad’. Dat gedicht gaat over geluk maar ook over schrijven en over het leven in de avond des levens. Het begint als volgt:

Trage wegen dragen ons als leestekens
in het landschap. Even halt te houden,
even een punt te zetten. Kijkend naar
wat achter ons ligt en naar wat nog
moet komen, zoveel tijd is er ons gegeven
om ons niet te moeten haasten.

Ik heb het in deze bespreking niet over de gedichten over huis en huiselijkheid gehad (in de cyclus ‘Fragmenten van het huis’) en over beeldende kunst en het ervaren van schoonheid (de cyclus ‘Het Omber en het Oker’).

In weerwil van de ouderdom (‘Veel rest er het slome, vermoeide lichaam niet.’ (‘Respijt’)) blijft Rigolle vatbaar voor geluk. Bijvoorbeeld bij het fietsen op een Franse berg (‘Croix de fer’): ‘Stuur, asfalt, spieren, oog. Alles afgestemd!’. Of bij de liefde, met dien verstande dat zij de fundamentele eenzaamheid nooit ongedaan kan maken: ‘het lieve leven verscheurt ons bij elkaar’ (‘Respijt’).

Dergelijke tweespalten zijn passim aanwezig in deze bundel: verscheuren/liefde; ‘Er zal neergang zijn en verblijding!’ (‘Mijn stad’); ‘Eén ogenblik lang het licht vast te mogen / houden’ versus de eeuwige duisternis van de dood (‘Knipmes’, een gedicht over een te jong overleden fotografe); pijn en satijn (‘Mohair’):

Altijd is er de hoop dat alles
wat ons aan pijn en puin in lichterlaaie zet,
op een dag in het niets verdwijnt.

Het Omber en het Oker is een bedachtzaam, traag en afwachtend tot stand gekomen bundel waar de lezer veel pluk aan heeft.


Paul Rigolle, Het Omber en het Oker, uitgeverij P