In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.
maart 1985
MET GENEGENHEID
Wat zou je doen als je, als ‘beschikbare’ en zelfs naar aanspraak zoekende vrijgezel, voor je verjaardag van een persoon (vrouw c.q. man) een boek zou krijgen dat De taal der verliefden als titel heeft en waarin geschreven staat: ‘Voor XXX (daar staat dan jouw voornaam), met de beste wensen en alle genegenheid’, en met daaronder dan de naam van de schenker (m/v)? – En wat zou je doen als die persoon iemand is van wie je die wensen en genegenheid meer dan gemiddeld graag ontvangt? Juist, ja. Je zou de boodschap interpreteren als een aanzoek.
Het overkwam mij op 12 oktober 1984. Alleen, ik zag die boodschap, heel bescheiden op de eerste bladzijde aangebracht, aanvankelijk niet staan. Pas veel later, nadat ik het boek vijf maanden later had uitgelezen, zag ik wat daar speciaal voor mij geschreven stond.
(Boeken die ik krijg lees ik altijd, uit principe. Dat lijkt mij een kwestie van beleefdheid. Een gegeven paard kijk je niet in de bek.)
Ik herinner mij dat het lezen van De taal der verliefden mij veel moeite kostte want dat obstruse proza van Roland Barthes ligt me niet zo. Maar ik deed meer dan mijn best. Om niet te zeggen dat ik mij uitsloofde. Dat bewijzen de keurig met potlood aangebrachte onderstrepingen. Belangrijke zinnen zijn onderstreept; cruciale worden zelfs ingekleurd; mij persoonlijk aansprekende fragmenten worden met een golvende lijn in de verf gezet. En dan heb ik het nog niet over de talrijke annotaties. Zo heb ik in het hoofdstukje ‘Toon mij wie ik moet begeren’ (110) de volgende zin ingekleurd: ‘Het beminde wezen wordt begeerd omdat een ander of anderen de minnaar hebben getoond dat het begeerlijk is’. Daar was ik het toen – en ben ik het nog altijd, of toch in de meeste gevallen – helemaal mee eens. Het vervolg van de zin, achter een dubbelepunt, is met golflijn onderstreept: ‘al is het liefdesverlangen ook nog zo persoonlijk, men komt er toe door te induceren’. In de marge daarnaast heb ik dan weer een voetnootnummer ‘(1)’ geschreven, die verwijst naar de notitie onderaan de pagina: ‘(1) verband ook met arbitrariteit v. keuze’.
Zo dacht ik, blijkens al deze potloodtoegevingen, over de kwestie in de laatste maanden van 1984 en de eerste van 1985.
Misschien moet ik dat boek maar eens herlezen om te weten hoe ik er nu over denk. Alleen, ik denk niet dat ik er nog het geduld voor zou kunnen opbrengen. Ik herlees sommige passages en moet, in tegenstelling tot de indruk die mijn onderstrepingen en annotaties van veertig jaar geleden wekken, vaststellen dat ik er nu vaak niet zo veel van begrijp: Roland Barthes is, toch zeker in deze vertaling (door Maartje Luccioni) van zijn Fragments d’un discours amoureux, voor mij in grote mate onleesbaar geworden.
Maar dat zal wel aan mij liggen. Misschien ben ik, door toedoen van mijn belevenissen in de door Barthes geanalyseerde materie, zelf in hoge mate 'obstruus' geworden.
Toen ik de inscriptie van de schenkster eindelijk gevonden had en toen de ware betekenis ervan volledig tot mij was doorgedrongen, was het momentum voorbij. Zij had haar gevoelens kenbaar gemaakt door middel van haar geschenk en daarin – ten overvloede – haar opdracht, en ik had er niet op gereageerd. Maar stel dat ik de opdracht wél tijdig had gezien, dan nog zou ik er wellicht niet op zijn ingegaan. Niet omdat de schenkster mijn liefde (of verliefdheid) niet waard was, want dat was ze wel degelijk, maar omdat ik in die tijd te schuchter was en een zodanig onzeker zelfbeeld had dat ik meteen op de vlucht zou zijn geslagen voor de overduidelijke boodschap.
(In werkelijkheid is het allemaal anders gelopen en was het allemaal veel ingewikkelder en dramatischer, maar de discretie dwingt mij om mijn relaas te vervormen.)
Roland Barthes, De taal der verliefden (1977)