20 juni 2006
Conservatief
Al die postmoderne truken hangen me soms danig de keel uit.
Op een bepaald punt wordt het ironiseren steriel en loopt het zelfs dood en
ontstaat van de weeromstuit een – toegegeven, soms wat truttige – nostalgie
naar conventie, code en conformisme. Wanneer de deconstructie zelf
geritualiseerd is, verliest ze haar zin en vernieuwende energie. En vergis u
niet, de cultuur is er al in alle geledingen van doordrongen.
Je hebt die cynische
aftakeling-tot-op-het-inhoudsloze-karkas ook in de zogeheten hoge cultuur. Neem
Volver van Almodóvar. Hoe komt het
dat die film me onverschillig laat om niet te zeggen ergert? Hoe komt het dat
het nochtans overduidelijk beoogde gevoel me niet ráákt? Omdat de regisseur te
nadrukkelijk de conventies van zijn medium openlegt, thematiseert, ironiseert.
Omdat er tussen de emotie en datgene wat die emotie bij mij moet oproepen –
medeleven, sympathie, identificatie, mededogen, herkenning, appreciatie,
afschuw… – een scherm wordt opgetrokken van kleurtjes en quotes, van nichterige
hebbelijkheidjes, van knipoogjes-naar-de-goede-verstaander, van kitscherige
voorkeurtjes en experimentjes met narratieve structuren en
verwachtingspatronen. Enzovoort.
Je verlangt als lezer, als bekijker van beeldende kunst of
films stilaan weer eens naar een gewoon boek met een duidelijk verhaal (Ten zuiden van de grens van Haruki
Murakami bijvoorbeeld), naar een verstild en goedgeborsteld landschapje of naar
de terugkeer van een normaal plot dat je écht naar de keel grijpt, gelukkig
maakt, píjn doet desnoods. Maar dat je er dan in godsnaam op de een of andere
manier bij betrokken wordt. Ik weet dat het conservatief klinkt, maar het lijkt
me in elk geval minder conservatief dan de houding van die hele bent ironici
die zich verlustigt in de postmoderne speeltuin en zich onkwetsbaar acht omdat
de kritiek niets meer vindt om zich aan vast te haken.