vrijdag 4 december 2015

vierenvijftig 54


© Il Post


27 november 2015

vrijdag

De Franse president spreekt, met de presidenten van Frankrijk kenmerkende zin voor decorum, de natie toe op het binnenplein van het Hôtel des Invalides. Daar worden, twee weken na de aanslagen van 13 november 2015 in Parijs, de 130 slachtoffers van de aanslagen herdacht. Honderddertig, dat is tien keer dertien. Hollande kan bezwaarlijk een groot oratorisch talent worden genoemd, hij heeft de uitstraling van een belegen parochiepriester die omdat het nu eenmaal moet de laatste drie gelovigen van een verafgelegen parochie gaat bedienen, waarbij de vraag rijst wie het eerst de pijp aan Maarten zal geven. Maar goed, hij doet zijn best. Zijn stem heeft hij niet mee, zijn timbre evenmin, het enige waarop hij kan moduleren is het tempo en dat doet hij dan ook af en toe. De plaatsen waar hij moet versnellen of vertragen in zijn discours zullen wel zorgvuldig met fluostift zijn aangeduid op zijn papieren. De tekst spreekt van martelaarschap, patriottisme, liefde voor het leven. En dat we onze waarden niet zullen laten aantasten. En dat we onze eenheid zullen bewaren. En dat we de fanatici die ons dit hebben aangedaan niet ongestraft zullen laten. Ik volg de speech woord voor woord. Ik bewonder het evenwicht in de tekst, de zorgvuldig gekozen bewoordingen: de grens tussen vastberadenheid en oorlogszucht is dun. Dit is niet de plaats, noch het tijdstip om te spreken van bloed en wraak, maar slap is het betoog geenszins. Ik zit voortdurend morele calculaties te maken. Waar precies gaat de terechte emotie over in hypocrisie? Waar gaat de roep om wraak over in de zorg om een betere wereld dan deze waarin wij vandaag leven? Frankrijk gaat met zijn door geld en gewin gedreven obscure allianties toch zeker niet vrijuit? Zou ik bereid zijn om mij te laten meeslepen door dit tricolore appel? Wordt het niet hoogtijd dat wij onze frivole, ironische, postmoderne niet-engagement laten varen? De speeltijd is voorbij. (Wat merkwaardig goed aansluit bij de teneur van Joost de Vries’ roman De republiek die ik net las.) Is een dergelijke toespraak niet in hoge mate anachronistisch en fors in tegenspraak met de neokolonialistische schuldgevoelens die het Westen machtelozer maken dan het zou moeten zijn? Is het niet bijzonder klef om de jonge mensen (de meesten waren geen 35) die werden vermoord op het concert van Eagles of Death Metal uit te roepen tot ‘martelaren’, terwijl ze daar in de Bataclan allesbehalve politiek actief waren? En tegelijk denk ik aan het bericht dat ik – ook vandaag – hoorde, dat intussen veertig procent van het Franse electoraat bereid zou zijn om Marine Le Pen naar het Elysée te stemmen: zijn we dan niet nog vérder van huis? Na de laatste woorden volgt geen applaus – maar dat is duidelijk afgesproken. Het zou niet gepast zijn. De militaire muziekkapel zet, gesteund door strijkers en een veelkoppig koor, een versie van de Marseillaise in die zo gloedvol is dat alleen de meest rabiate antinationalisten er onberoerd bij kunnen blijven. Ik ben erdoor aangedaan. Wij beleven bijzondere tijden. De Belgische angstpsychose, aangewakkerd door ónze leiders, komt erdoor in een naar daglicht te staan. Geen licht is het, dat Belgische daglicht. Meer het schijnsel van een bange nachtvlam. ¶