woensdag 30 december 2015

& 36



SLAAPMUTS

Ik ben amper een uur of drie op weg naar morgen, of een bagatel haalt mij uit mijn slaap. Wakker van mijn eigen hoest, vermoed ik. Of van een hoestende protagonist in mijn droom. Ik houd m’n ogen angstvallig gesloten, sluit het besef van wakker-zijn zo lang mogelijk buiten, woel tot ik mijn eigen benen en armen niet meer terugvind. Maar ik bén wakker, schrik van de bittere waarheid die mij door de digitaalcijfers van de wekkerradio wordt voorgehouden: 02:14.

Ik tel schapen die blaten, vertel mezelf voor de zoveelste keer het verhaal van mijn leven. Vooral van dat laatste schat ik de slaapverwekkende kwaliteiten erg hoog in. Maar het mag niet baten.

Van het denken aan wat ik nog allemaal te doen heb, word ik niet rustiger. En wanneer ik drie kwartier later nog wakkerder ben dan ik al was, geef ik er de brui aan. Het mag dan al koud zijn buiten bed.

Beneden aarzel ik tussen slaapmuts en koffie.

Ik vat de dag aan op een ogenblik waarop hij vaak eindigt. Vreemd. Ik zit op een stil eiland. Alles slaapt, ik ben alleen. Maar ik voel me sterk genoeg om in de vijf uren die me van de mensheid scheiden bergen werk te verzetten. Ik sla drie boeken tegelijk open, slijp het potlood, zet de computer aan.

Wat maakt dat ding veel lawaai.

Om half vijf sta ik even recht. Voel me slap. Ga zitten in de sofa. Zitten wordt liggen en liggen slapen, en wanneer om vijf voor acht het gestommel op de trap me wakker maakt, lijken alle voornemens van die nacht onwerkelijk en ligt de dag, nog voor hij is begonnen, in een knoop.

Verschenen in De Standaard van 20 december 1995