zondag 24 februari 2013

De Toverberg 12


Van de Godsstaat en de boze verlossing

<499> Hans Castorp gaat nu regelmatig aan de wandel om zich te bezinnen over het voorbije jaar. Zijn ‘acclimatisatie’ is voltooid. <500> ‘Maria Mencini’ onderhoudt de band met het laagland beter dan de korte berichten die hij daarheen stuurt en die hij van ginds ontvangt. <501> De kleine mankementen die hij door het onvermogen te wennen heeft opgelopen, onder meer ‘het beven van zijn nek’, doen hem denken aan zijn oude voorouders. Hij bekijkt ook af en toe de röntgenfoto van Clawdia Chauchats longen. <502> En hij overdenkt – een mooie recapitulatie voor ons, lezers – alle gewichtige thema’s die al aan bod zijn gekomen: civiel en militair, traditie en humanisme, herhaling en vooruitgang, eros en thanatos, rebellie en gezagsgetrouwheid, <503> ‘vorm en vrijheid, geest en lichaam, eer en schande, tijd en eeuwigheid’. Dit nadenken noemt Hans Castorp ‘regeren’, en hij voelt zich erdoor verwant met Naphta’s ideaal van de ‘Homo Dei’, tegen het pragmatisme en vooruitgangsoptimisme van de ‘Engelse maatschappijleer’ in, door Settembrini gepropageerd. Daarom wil Hans zich graag onderwerpen aan de pedagogie van Naphta, ook al voelt hij dat Settembrini hem daar voor wil behoeden. <504> Beide neven gaan op bezoek bij Naphta, die boven de kleermaker Lukacek woont. <505> Naphta’s interieur is barok, er staat zelfs een middeleeuwse piëta op een sokkel, een bloederige man van smarten op de schoot. <506> ‘Heb je ooit zulk lijden gezien?’ roept Hans Castorp verbluft uit. Hij vindt het beeld tegelijk mooi én lelijk. Naphta stelt dat enkel de ‘innerlijke schoonheid’ werkelijk is en <507> geeft wat meer toelichting bij het gotische beeld, ‘een en al radicale verkondiging van lijden en vleselijke zwakte’. Hans Castorp zou graag meer weten over de ascetische spiritualiteit waaruit het is voortgekomen. <508> Settembrini vervoegt het gezelschap; Hans beseft dat het is om een ‘pedagogisch tegenwicht’ te bieden. <509> Settembrini veroordeelt het gotische beeld als lichaamsvijandig. Maar Hans gaat daartegenin. Hebben Plotinus en Voltaire, toch ook voorvechters van de rede, zich niet evenzeer tegen de natuur verzet? <510> ‘(G)eestelijk verzet tegen het natuurlijke’ is slechts eervol, gaat Settembrini daartegenin, als het ‘de waardigheid en de schoonheid van de mens op het oog heeft’. In de middeleeuwen is er veel mensonvriendelijks gebeurd onder het primaat van de geest op het lichaam. Volgens Naphta kan de brandstapel zinvol zijn in het licht van ‘het geloof aan een hiernamaals’. Het is integendeel door de ‘Renaissance, Verlichting en de natuurwetenschap en economisterij van de negentiende eeuw’ dat de degradatie van de mens pas goed werd ingezet. Denk maar <511> aan de Copernicaanse Omwenteling, die ‘voorlopig een eind maakte aan de grootse kosmische positie van de mens’. ‘Voorlopig’, vraagt Settembrini. En de zuivere wetenschappelijke kennis dan? Naphta verdedigt het primaat van het geloof: <512> ‘Het geloof is kennisorgaan, het intellect secundair.’ Ofte: philosophia ancilla theologiae, geen weten zonder geloof. ‘Waar is wat de mens tot voordeel strekt.’ ‘(De mens) is de maat van alle dingen en zijn heil is het criterium voor de waarheid.’ <513> De kerkelijke leer is niet verduisterend, integendeel hij brengt verlichting omdat hij de mens vrijwaart van natuurwetenschappelijke inzichten die hem in duisternis dompelen. <514> Settembrini protesteert ‘tegen de begoochelende alternatieven van Pruisendom en gotische reactie’ die Naphta aanreikt. Hij verdedigt de waarden van ‘Renaissance en Verlichting’, de ‘rechten van de mens, vrijheid’. <515> Volgens Naphta zijn ‘de voetstappen van hen die (deze idealen) om zeep zullen helpen (…) al akelig dichtbij’. Een pedagogie die op de vrijheid van het individu is gebaseerd, is contradictorisch. Het individu heeft niet de vrijheid van doen, maar… ‘de terreur’. <516> Naphta en Settembrini delen hun visie op de paradijselijke toestand en op de zondeval, maar dan gaan ze een verschillende kant uit. Settembrini delegeert met de theorie van het maatschappelijk verdrag de macht naar het volk, <517> Naphta predikt ‘de voorrang van de Kerk boven de wereldlijke staat’ want: ‘De ziel van de staat is het geld’ en dus zit in de democratie, en in de ‘kapitalistische wereldrepubliek’ die het einddoel is, het kwaad ingebakken. <518> Om ‘de mens weer onder Gods leiding te brengen’, is ‘terreur’ soms onvermijdelijk. Naphta’s vooropgestelde Rijk van verzoening is antikapitalistisch, ja zelfs communistisch! <519> De wet van vraag en aanbod, die de ‘cynische uitbuiting’ van schaarste mogelijk maakt, en het renteprincipe, ‘de wantoestand dat men zich voor het nuchtere verloop van de tijd een premie liet uitbetalen’ zijn hoogst onchristelijk. <520> De marxistische doelstelling van de dictatuur van het proletariaat valt samen met de kerkelijke, antikapitalistische doelstelling van ‘het Rijk Gods’. <521> Settembrini verwijt Naphta dat hij pleit voor een terugkeer naar het feodaal stelsel waarin het toch maar pover gesteld was met de menselijke waardigheid en de vrijheid die hij, Naphta, toch hoog in het vaandel voert. Waardigheid, tot daar aan toe, zegt Naphta, <522> maar over de vrijheid in het door Settembrini verdedigde economisch stelsel heeft hij niet zo’n hoge dunk. Settembrini noemt Naphta’s keuze de ‘zwartste reactie’ en doekt de vergadering op. Hij neemt beide neven mee naar zijn appartement. <523> Dat steekt in zijn soberheid fel af tegen de rococo van Naphta’s vertrekken. <524> Terug buiten waarschuwt Settembrini voor Naphta: ‘Zijn vorm is de logica, maar in wezen vertegenwoordigt hij de verwarring.’ <525> Niettemin vond Hans Castorp het best interessant, wat Naphta zei, onder meer over de communistische tijd die verstrijkt zonder dat daarvoor een premie moet worden betaald! <526> Naphta blijkt een jezuïet te zijn, <527> die zijn rijkdom verbergt achter een armoedige façade. <528> Hans Castorp vraagt zich af of wat Naphta verkondigt wel in overeenstemming is met de christelijke leer. Wellicht zijn zijn opinies veroorzaakt <529> door de ziekte die hem belet ten volle voor zijn jezuïetenambt te kiezen? Settembrini waarschuwt Hans Castorp nog eens; hij noemt Naphta een ‘wellusteling’ <530> omdat hij het primaat van de geest ontkent en daardoor de dood tot ‘een zelfstandige, aan het leven tegengestelde macht’, tot wellust verheft – en dat is een ‘tegen beschaving, vooruitgang, arbeid en leven gerichte macht’.

Drift – en nog iets ongemeen pijnlijks

<531> Hoewel er geen gelegenheid onbenut wordt gelaten om te feesten en zo de monotonie te breken, worden verjaardagen van verblijven in het sanatorium niet gevierd. Het is zelfs niet kies eraan te herinneren. Zo gaat ook Hans’ eerste verblijfsverjaardag onopgemerkt voorbij. <532> Zelfs de domme mevrouw Stöhr is attent genoeg om hem er niet op attent te maken. Joachim is heel stil. <533> Het is alweer winter en dat komt hard aan. <534> Joachim wordt opstandig. <535> Hans vreest dat hij alleen zal achterblijven en dat hij dan ‘nooit, helemaal nooit meer de weg terug naar het laagland’ zal vinden. <536> Behrens heeft bronstige katten te geselen – hij wil geen ‘exploitant’ worden van ‘een rendez-voushotelletje’. <537> Joachim krijgt er nog eens zes maand bij, <538> maar lijkt vastbesloten naar huis te gaan. <539> Behrens is ontstemd en spreekt ook Hans Castorp vrij. <540> Joachim is blij dat hij heeft doorgezet, Hans lijkt niet  van plan op zijn vrijspraak in te gaan. <541> Maar hij vindt het evengoed onmogelijk zonder Joachim voort te doen. <542> Moet hij immers niet wachten op Clawdia Chauchat? Moet hij immers niet nog veel nadenken (regeren) over allerlei belangwekkende onderwerpen? <543> Joachim hult zich in zwijgen en Hans Castorp laat Behrens weten dat hij wenst te blijven. <544> Joachim verheugt zich op de terugkeer naar de normaliteit en naar de normale tijd. <545> Hij bereidt zijn vertrek voor en neemt afscheid van iedereen. <546> In het station spreekt hij Hans Castorp voor het eerst (het laatst?) met zijn voornaam aan.