Ik keek daarnet naar buiten: in het park kroop een man uit zijn tentje, hij nam een paar foto's van zichzelf en het kleine tentje en op de achtergrond de huizenrij – uit een van de ramen keek een man naar hem, maar dat zag hij niet –, dan at hij een appelsien, en nu is hij zijn boeltje aan het opkramen. Ik dacht: hoe ziet die man tegen zijn dag, tegen Brugge, tegen het leven aan – en ik wou dat het een vrijdag was, of een vrije dag, want dan zou ik hem zeker een kop koffie hebben aangeboden.