
Alles wat me aan dat land zo kon verzaligen is verdwenen, de lange lange processies van populieren, de stammen en kruinen schuin met de wind meegevend als een optocht van blinden die blinden leiden, en de verlegen dorpen die tegen de kerktorens aan kropen als biggen die tepels van hun moeder zoeken.
Het melodieuze, stuwende, dwingende van deze zinnen. Je kunt dat niet ontkennen, hoe vooringenomen je ook tegen die Mortier staat en alles waar hij dan weer voor staat. Maar ook dat is extraliterair.
De stijl, daar kun je voor of tegen zijn. Zowel het een als het ander is verdedigbaar. Laat mij het erop houden dat Godenslaap op zijn beste momenten zeer hoog staat, maar tegelijk ook bijzonder zwakke plekken heeft. Belangrijker evenwel is de inzet van dit boek. De poëticale inzet. Wat kan, in het begin van de 21ste eeuw, een romancier nog over de Eerste Wereldoorlog vertellen wat nog niet is gezegd? Hoe verwoord je de gruwel? Wat vermag schoonheid daar tegen in te brengen? Wat is de zin van het herinneren aan onzin? Hoe moet je verder leven als je op dergelijke cruciale vragen niet meteen een antwoord weet te verzinnen? Al deze vragen worden impliciet door Mortier gesteld. En hij doet het op zo’n manier dat de vorm van zijn boek, de door hem gekozen stijl en het bewust náást zijn onderwerp, de oorlog, schrijven er werkelijk toe doen.