Na een hele wandeling door Antwerpen, waarbij ik tegelijk het stadscentrum vanuit vogelperspectief zie én op de begane grond foto’s maak, komen we aan. Ook de andere mannen komen aan, ze zijn met niet meer dan vijf, en ze trekken hun tenues aan. Ik speel niet mee, ik verzorg enkel, in een beurtrol, de verslaggeving. Ik heb de opdracht aanvaard van Paul D, die er op de een of andere manier ook bij is. Ik meende hem dat verschuldigd te zijn omdat hij op een van de vorige oudejaarsavonden zo goed had geluisterd toen ik bij hem mijn beklag maakte over mijn huwelijk. Het is nu mijn beurt, ik moet nog mijn schoenen aantrekken om van de wachtplaats naar het terrein te gaan. Maar ik krijg mijn schoenen niet aan, ze zijn te nat en ik geraak ermee in een hevig gevecht verwikkeld. Ik word wanhopig en val uit tegen Marleen Vanderpoorten, die de zaken daar coördineert. ‘Wat zit ik hier eigenlijk mijn tijd te verdoen. Een hele dag kwijt aan een stom voetbalmatchke, en dan zijn ze nog niet eens voltallig!’ ‘Ach,’ antwoordt Marleen, ‘zie mij hier zitten, en dan moet je weten dat ik de hele vakantie nog niets anders heb gedaan dan scripties nalezen.’
[…]
Kwart over zeven op. Ik lees ‘Genade’.
S vertrekt, enigszins tegen haar goesting, voor een door F georganiseerde groepswandeling naar het panoramisch uitzicht dat vorig jaar door de mist in het water was gevallen. […] De wandelaars zijn nog maar net vertrokken of Jan is daar al, de krasse Nederlandse tachtigjarige die nog al zijn haar, een stevige witte bros, op zijn hoofd heeft staan. Jan heeft uitleg nodig over zijn fototoestel, maar het draait er op uit dat ik meer van hem leer dan hij van mij. Na deze sessie ga ik mij scheren en ontdoe dan eindelijk, na een laatste aarzeling, Bolaño van zijn plastic jasje.
baraque lecture 23
Ik begin te lezen: ‘De eerste keer dat Jean-Claude Pelletier iets las…’ Is het door de overenthousiaste commentaren op de binnenflappen, of gewoon door de omvang van het boek en door het enigma dat altijd ontstaat wanneer een schrijver jong sterft en zijn magnum opus blijkt postuum te zijn (terwijl ik dit schrijf landt er weer een blauwtje op mijn sandaal), maar ik verwacht van dit boek niets minder dan dat het, na Mann, Joyce, Proust (in iets mindere mate) en Sebald, een nieuwe mijlpaal of een ijkpunt zal worden in mijn persoonlijke leesgeschiedenis.
We hebben het zwembad voor ons alleen. Ik zing een beetje uitbundig ‘Er staat een paard in de gang’ en ‘Popie Jopie’ terwijl ik op de toppen van mijn tenen op de zwembadvloer op en neer veer en imiteer Hollandse vrouwen die met van die vooruitstekende tanden luidruchtig trivialiteiten debiteren. S zegt dat ze van Hockneys A Bigger Splash houdt…
…en, inderdaad, het wit en het blauw (watertemperatuur 24 °C) in deze van hitte zinderende omgeving roept wel iets op van de sfeer van dat schilderij.
Uitstap met de auto, tevens verkenning van het fietsparcours van overmorgen. De tempelierburcht van Sint Jean-d’Alcas, de spoorweg langs Tournemire, de klim naar de Causse de Larzac, de afdaling naar Cornus. Daar laten we ons verleiden door een zeer sympathiek terras, waar we koele witte wijn en Heineken van ‘t vat (er was geen ander bier) en een portie brie met brood laten aanrukken. Flaubert…
…en de onechte zuster van Mitterand nemen ook plaats. […] De terugweg langs Le Clapier voert ons door een landschap dat prima geschikt zou kunnen zijn voor het draaien van westerns.
We brengen de avond lezend en schrijvend door. Eten moet eigenlijk niet meer na het kaas-en-broodoponthoud in Cornus. S moet haar werk onderbreken voor een liefdesconseil aan E. Ik neem discreet dertig meter verderop plaats maar kan niettemin door de uitstekende akoestiek in deze vallei van de Verène (en door het minimale omgevingsgeluid) verscheidene malen het woord amour opvangen. De diepzinnige beschouwingen en adviezen dienaangaande worden verdrongen door de indrukwekkende zinnen en situaties van Bolaño. Lectuur en schrijverij worden voortgezet bij het licht van de gaslamp. De insecten, in hun eindeloze diversiteit en met hun verschillende vormen van pesterij, van eenvoudig gezoem tot en met venijnig en zelfs pijnlijk prikken, laten zich opnieuw niet onbetuigd. De lastigste insecten blijken daarbij jammer genoeg slimmer dan de onschadelijke motten, die stomweg tegen de lamp aanvliegen en hun prachtig getekende vleugels verbranden.
[…]
Ik heb er spijt van dat ik op het rommelmarktje in Le Lonzac, op onze weg hierheen, de Gitanes-aansteker van 2 euro niet heb gekocht.
baraque lecture 24
Na meer dan vijftig bladzijden zonder ook maar één fout, vind ik er nu ineens twee: p.63 r. 13 ‘bleven’ à ‘gebleven’ en p. 73 r. 15: ‘ideeëloze’, waarin uiteraard een n ontbreekt.
[…]
In de schuur komt Léo Ferré (S) rochelend voorbij. Iemand merkt een beetje schamper op: ‘Ça sent le sapin.’ R legt uit dat de armen worden begraven in een kist van sparrenhout. In één moeite door vertelt ze me de belangrijke feiten van haar leven: geboren in de Tarn; tijdens de Tweede Wereldoorlog gevlucht naar Narbonne; kort erna verdrinkt haar twintigjarige broer in de Rhône nabij Avignon; zijzelf, een veertienjarig meisje, wordt uit de tourbillon gered; in Narbonne leert zij haar man kennen en dus blijft zij daar; hij overlijdt op 61-jarige leeftijd aan de gevolgen van een trombose. ‘Gelukkig,’ zegt R, ‘heb ik een weduwenpensioen.’ Ze leeft inderdaad goed, ze heeft een uitgebreid sociaal netwerk en tal van activiteiten, ze reist veel – maar de dood van haar man, nu twintig jaar geleden, is ze nooit te boven gekomen.