
Toussaint doet me in zijn beste momenten aan Modiano denken: schijnbaar eenvoudig, heel sfeervol, dreiging aangelengd met een vleugje humor – al lijkt Toussaint mij toch méér dan Modiano dat typisch Belgische absurdisme, met tentakels naar het stripverhaal en Magritte, met zich mee te dragen.
Waar gaat het in De badkamer over? Een depressieve mens zit in zijn badkamer. Hij gebruikt zijn bad als ligstoel en komt daar niet uit. Twee Poolse huisschilders zitten ondertussen in zijn keuken, wachtend op orders en verf, pinten te drinken. Het lief van de depressieve mens verliest maar heel langzaam haar geduld. Pas nadat hij een paar weken in een niet nader genoemde Italiaanse stad met dogenpaleizen en vaporetto’s heeft doorgebracht, zonder ook maar iets te doen, geeft ze er de brui aan. De depressieve mens besluit alsnog iets met zijn leven aan te vangen wanneer hij een hem nauwelijks bekende arts, die het er op aanlegt een tennispartner te worden, hoort zeggen, bij het genot van een ‘Pimm’s’ genaamd goedje, ‘dat dit nu geluk was’.
Daarover gaat het. Ik val niet steil achterover van enthousiasme. Het was niet de eerste keer, overigens, dat ik mijn tanden heb stukgebeten op die Toussaint. Volgend jaar na Pasen nog eens proberen.