dinsdag 30 september 2008

Het bestáát (33)

080916 – In de Brugse randgemeente Sint-Pieters is er een straat en die straat heet de Palingstraat. Aan die straat, een macadambaan met door middel van teerstrips aaneengevoegde betonstroken zoals er door dit land tienduizenden kilometer macadambanen getrokken zijn, staan huizen met, zoals er in dit land enzovoort: huizen met voortuintjes en zijtuintjes – een gigantische verspilling van ruimte, zeker ook omdat een groot deel van die gronden wordt ingenomen door opritten die leiden naar een ergens achterin het perceel gelegen garage. Waarom achterin, die garage? Om het zicht op de magnifieke halfalleenstaande woning niet te benemen, natuurlijk. Enfin. Meestal zijn die percelen van elkaar gescheiden door een draad of een haag. Nog zoiets geks: waarom moet die scheiding er zijn, als je gewoon bij elkaar langs de voorkant naar binnen kunt? Je kunt er je suf op filosoferen.

Welnu, aan de Palingstraat in Sint-Pieters – en daar wou ik toe komen – worden twee aan elkaar palende percelen van elkaar gescheiden niet door één draad of één schutting of één haag, maar door twéé hagen. Twee hagen, als een spouwmuur met tussen beide haagmuren in een vide. Ik zag het omdat ik, beroepshalve zou je kunnen zeggen, naar markante voortuintjes aan het speuren was en wat ik zag, tartte mijn verbeelding: in die vide was een mevrouw, die breder was dan die uitsparing tussen haar haag en die van de buren, de buitenkant van haar eigen haag aan het trimmen! Zo diep kan het water zijn…
[Op het moment dat ik klaar was om af te drukken, was de mevrouw al uit haar vide gekropen en verdwenen – ik was te laat.]