dinsdag 9 september 2008

Dag 367 vVH&C

080908 en 080909 – Kunnen lieden die niet vrij zijn van materiële zorgen esthetische ervaringen hebben? In 1910 kon blijkbaar die vraag nog worden gesteld, zo blijkt uit Howards End van E.M. Forster. ‘Zolang [Leonard] zich kon herinneren was er altijd iets geweest dat hem zorgen baarde, altijd iets geweest dat hem afleidde van zijn streven naar schoonheid. Want hij streefde naar schoonheid en daarom wiekten Margarets uitlatingen [over Debussy en Wagner] als vogels van hem weg.’ En toch leest de eenvoudige klerk na zijn geklopte werkuren Ruskins hoogdravende beschouwingen over Venetië, in een goor en veel te duur betaald achterafkamertje: ‘de stem in de gondola voer voort, melodieus kwelend over Inzet en Zelfopoffering, vol edele doelen, vol schoonheid, zelfs vol sympathie en liefde voor de mens, maar tegelijkertijd op de een of andere manier alles missend wat in Leonards leven actueel en dringend was. Want het was de stem van iemand die nooit vuil of hongerig was geweest en wiens voorstelling van vuil en honger onjuist was.’ Deze opmerkingen zijn relevant, en in deze tijd van cultuurspreiding en democratisering van de esthetische beleving (en onafscheidelijk daarmee verbonden: openlijke verkettering van alles wat intellectueel en elitair is) meer dan ooit actueel. Anderzijds: met het verdwijnen van de aristocratie (en haar acedia) lijkt er welhaast niemand nog volledig disponibel voor het Schone, voor zover dat begrip, zoals in de romantische retoriek van Ruskin gepropageerd, wordt begrepen als een alleenzaligmakende manifestatie van een soort perfecte goddelijkheid. Want dát is natuurlijk ook niet meer mogelijk: Schoonheid zelf is allang geen smetteloze nimf meer, Zij heeft veel van Haar pluimen verloren of, beter gezegd, Zij heeft danig Haar gezicht verbrand aan de helse gloed van Passchendale, Verdun en de holocaust, aan het algemeen verspreide mercantilisme en aan het, al dan niet welbegrepen, postmoderne gedachtegoed. Maar misschien ook aan het verdwijnen van klasse, distantie en fine manners.

E.M. Forster, Howards End (Amsterdam 1993; vertaling Eric van Domburg Scipio), 39 en 47