080901 – Op weg van Duras naar Miramont-de-Guyenne zien we hoe rechts, in een lagergelegen weide, een kermis wordt opgezet. Het karkas van een carrousel, kriskas geparkeerde auto’s en bestelwagens, een tractor, mensen die aan een lange tafel aanzitten – het is drie uur, blijkbaar een wat uitgelopen middagpauze – en een grote boom, met daarin een spandoek: ‘Fête du grand chêne’. Wat je noemt een bucolisch tafereel. Mag ik niet zomaar aan voorbijrijden, denk ik honderd meter verder. We maken rechtsomkeert en parkeren aan de overkant van de weg: ik wil foto’s maken.
Meteen stelt zich een probleem. Ik neem namelijk een rol op en besef dat ik die moet gaan spelen. De rol van fotograaf, namelijk. Een fotograaf die zich, door een zeker professionalisme voor te wenden en wellicht ook door zijn professioneel ogende apparatuur, mag veroorloven om als het ware in te breken in een soort van privacy. Of een quasi antropologische houding aan te nemen. Door daar aan de kant van de weg te staan fotograferen, zadel ik die mensen op met een pittoresk gehalte – wat ze misschien niet prettig vinden. Ik ben overgeleverd aan de manier waarop ze op mijn demarche reageren.
Er wordt gereageerd. Eerst zwaaien een paar mannen zonder recht te staan. Het is mij niet duidelijk of dat zwaaien niet veeleer een wegwuiven is, een vorm van protest. Ik kadreer haastig en druk een paar keer af. En ik zwaai terug – er van uitgaande dat hun zwaaien vriendelijk bedoeld is. Kijk, daar staat al een van de mannen recht. Nu kan ik niet meer weglopen, dat zou hoogst onbeleefd zijn. De man komt naar me toe, zijn tred is niet wat je noemt vast: hij heeft kennelijk al een paar glazen op. Dat maakt de uitkomst van dit treffen nog onzekerder. Maar ik maak me ten onrechte zorgen. De man is heel vriendelijk, legt me uit wat voor een feest ze aan het voorbereiden zijn, hij nodigt ons zelfs uit. In zijn kielzog een paar kinderen. Ze hebben net een ijsje gekregen. Ik vraag of ik van hen ook een foto mag maken. Dat mag.
Ik weet niet wat het resultaat zal zijn. Vijf of zes kinderen samen op een foto, bekken trekkend: dat moet al een beetje meezitten; ik ben overgeleverd aan het toeval. Maar los daarvan heeft mijn initiatief mij nu al grote voldoening geschonken: door die rol op te nemen heb ik iets kunnen doen wat normaal gezien, bijvoorbeeld door daar als een domme toerist kiekjes te staan maken, niet zou hebben gekund. En ik kon die rol maar opnemen door erin te gelóven. Dat geloof is bevrijdend. Je laat je gewone krampachtigheid los, dúrft iets te ondernemen, en komt uiteindelijk terug met iets wat er anders nooit zou geweest zijn.
Wat is dat iets wat er anders nooit zou geweest zijn?
De herinnering zal pregnant zijn, dat zeker. En misschien komt er ook een foto van die mag gezien zijn. Hoewel ik die niet nodig zal hebben om de herinnering te bewaren. Ik zal mij herinneren: een boom met een banier, een tafel daaronder met vierende mensen, kinderen met ijsjes, de belofte van een feest. Maar ook, en misschien vooral, zal ik mij herinneren dat ik mijn angsten en scrupules opzij heb weten te zetten met een dubbel hoger doel voor ogen: het vastleggen van iets moois - en het bewaren van dit vastleggen. Ook voor wie niet het geluk had hier te passeren.