zondag 17 oktober 2004

Mijn woordenboek (33)

AANSCHOUWEN
In de mystieke traditie, en ook in bepaalde filosofieën, wordt dit het opperste geluk genoemd: de aanschouwing van het Opperwezen. De visu Dei. Kwezels komen klaar, van de gedachte alleen al. Wijze mannen met lange witte baarden zweren er in alle onthechtheid bij. En ondertussen kijken ze dwars door jou heen: de idee is zo verblindend dat ze niets meer zien. God zien, het heeft mij altijd verwonderd. Ik kan mij er namelijk totaal niets bij voorstellen. Hoe kan het aanschouwen van het zogenaamde Volmaakte Opperwezen nu het opperste geluk zijn? En zelfs als ik er mij iets bij zou kunnen voorstellen, dan kan zo’n aanschouwing toch alleen maar betekenen dat de wereld, waarin ze kennelijk níet mogelijk is, vol tekorten en gebreken is. De visu Dei is maar een aantrekkelijk vooruitzicht in een gore, stinkende, blubberige smerigheid. In een wereld vol etterende, walmende, borrelende zweren. In een leven van uitzichtloze, hopeloze, eindeloze wanhoop en verveling.