Dag
Jan-Willem,
Je
reageerde nogal gepikeerd op het stukje over de Nederlandse
verkiezingen dat ik eergisteren postte. Het verraste me want zo ken
ik je niet. Je bent toch een goede lezer, een solitaire en opmerkzame
wandelaar op de Utrechtse heide, en in politiek opzicht zeker geen
aanhanger van de PVV? En bovendien ben je toch – dat weet ik want
we hebben elkaar al drie keer in het ‘echte’ leven ontmoet –
een rustige en bedachtzame man? Iemand van wie ik dacht dat hij mij
niet verkeerd zou interpreteren aangezien hij nu toch al vele jaren
mijn teksten leest?
Je
schreef:
Gelukkig
is er ook nog een ander Nederland, maar ik gun elke Belg zijn moment
om even de kans te hebben te spugen op hun noorderburen.
En
opdat iedereen zou begrijpen waarover het hier gaat, herneem ik ook
nog eens het stukje waarop je reageerde:
DE
GOD VAN NEDERLAND
Het
was voorspelbaar dat nu ook in het onttoverde, ingepolderde, totaal
verzakelijkte Nederland, waar ‘de godvergeten mensenhand’ overal
sporen trok, waar de poelifinario
al geruime tijd geleden zijn laatste lied staakte, waar de humor ‘op
heden’ nog steeds niet is teruggevonden (ook niet ‘te Amsterdam’)
en waar geen verhaal meer bestand blijkt tegen xenofoob en
uitzichtloos navelstaren, een telegenieke clown-met-rare-haarcoupe de
touwtjes in handen zou krijgen zodra hij – er zitten nu eenmaal nog
wat calvinisten en moraalridders in deze trieste
zaal-met-laag-plafond – zijn vuilbekkerij wat matigde. De kiezer
heeft altijd gelijk, wordt dan gezegd: wie wil in zo’n platte
wereld leven?
Het
kan zijn dat de zelfopgelegde beperking van het genre (de drabble,
zijnde een stukje van precies honderd woorden) aan de basis ligt van
een mogelijke onduidelijkheid, maar dat mag geen excuus zijn. Het is
mijn verantwoordelijkheid om zo duidelijk mogelijk te zijn. Ik was
het dus blijkbaar niet genoeg, en daarom zal ik hier wat toelichting
geven bij mijn tekst.
De
titel – ‘De God
van Nederland’ – is een
verwijzing naar Nescio, de
Nederlandse schrijver par excellence, voor wie ik een grote
bewondering koester.
Ik keek het niet na toen ik het stukje schreef, maar vind nu mijn
intuïtie bevestigd in een analyse van I. Giard-Kramer:
https://www.dbnl.org/tekst/anbe001lexi01_01/lvlw00448.php.
De God van Nederland waartegen ‘dichtertje’ zich afzet, is ‘een
bekrompen, moralistische, kapitalistische god. Hij belichaamt de
burgerlijke fatsoensmoraal’.
En
dan de tekst zelf. Uit
Nederland is de poëzie verdwenen: Nederland is ‘onttoverd’. Het
land is volledig rechtgetrokken, opgedeeld en ingepolderd (door
de
‘godvergeten mensenhand’, in het liedje van Boudewijn de Groot,
die in ‘Waar ik woon’ (op de lp ‘Waar ik woon en wie ik ben’)
zijn land op ironische toon beschrijft). Inderdaad, Jan-Willem,
zullen er hier en daar, bijvoorbeeld op de Utrechtse heide waar jij
zo
graag
wandelt,
nog wel ongeschonden stukjes natuur te vinden zijn. Met dat ‘totaal
verzakelijkt’ doel ik op de economie die – niet alleen in
Nederland natuurlijk – alles doordringt en verziekt. Die, om
het met een ander woord te zeggen, totalitair
is, ook en niet het minst door de zogenaamde globalisering. De
verwijzingen naar Hermans en Sonneveld zijn uitingen van nostalgie:
dat was een tijd waarin je nog onbezorgd en op een – toegegeven, te
onschuldige en naïeve manier – kon lachen, waarin de humor nog
niet wrang en kritisch en soms kwetsend moest zijn, zoals bij
hedendaagse cabaretiers die, inderdaad, op
een
totaal andere wereld te
reflecteren hebben.
‘Geen verhaal meer bestand tegen xenofobie en navelstaren’ –
dat is misschien wat overtrokken, maar het is wel wat de
verkiezingsuitslag in grote mate bevestigt: de partij die het
nadrukkelijkst de vreemdelingenhaat en het ‘eigen volk eerst’ op
de agenda staat, heeft toch wel degelijk een ‘eclatante’
verkiezingsoverwinning behaald? Die
heeft die ‘telegenieke clown’ onder meer te danken aan het feit
dat hij zijn ‘vuilbekkerij wat matigde’. Dat deed hij vanuit
strategische overwegingen, om de meer door christelijke ‘normen en
waarden’ geïnspireerde politici en kiezers – ik noem ze
‘calvinisten en moraalridders’ – niet voor het hoofd te stoten.
Met dat ‘laag plafond’ had ik bepaalde doeken van Hollandse
meesters uit de Gouden Eeuw voor ogen: landschappen met donkere
luchten waar onweer in zit. En dan die laatste zin: ‘wie wil in
zo’n platte wereld leven?’ Daarmee keer ik niet alleen terug naar
dat ‘ingepolderde’ Nederland, waar dus dreigende luchten boven
hangen, maar heb ik ook die verzakelijkte, geglobaliseerde wereld
voor ogen, waarin enkel nog het geld en de controle tellen, waaruit
alle poëzie en zin is verdwenen. Waarin het ‘dichtertje’ van
Nescio geen kans meer maakt tegen ‘de God van Nederland’.
Zo,
Jan-Willem, ik hoop dat mijn tekst nu wat duidelijker is en dat ik je
ergernis wat heb kunnen wegwerken. Uiteraard overdrijf ik, maar dat
moet je aan het genre toeschrijven. Ik permitteer me inderdaad
dichterlijke vrijheid – en daar houdt niet iedereen altijd rekening
mee, heb ik al eerder mogen ondervinden. Ik heb zeker niet de
intentie gehad om heel Nederland over dezelfde kam te scheren. Laat
staan dat ik erop zou willen ‘spugen’. Neen, ik respecteer jouw
gevoel voor je land. Ik maak me enkel zorgen – zoals ik ook bezorgd
ben over wat er in mijn land allemaal scheef zit, over wat er na de
verkiezingen van 2024 nog veel schever zal zitten, vrees ik.
Ik
betreur dat ik jou een foute indruk heb gegeven en hoop het met deze
toelichting wat te hebben bijgestuurd.
Vriendelijke
groet,