wolkenfragmenten uit Platonov, Verhalen
4135
Achter de rinkelende, gebarsten vensterglazen overspoelde de middagzon de aarde, en heel eventjes kromp mijn hart pijnlijk ineen en wilde het hartstochtelijk graag naar het veld – naar de vogels, de bloemen en het ritselende gras; naar het veld waar ik, toen ik nog niet werkte, rondzwierf, verdrinkend in het groen dat zich uitstrekte naar de hemel, naar het leven, naar de nog niet aangesterkte lentezon en naar de zwerverswolken die daar voortjoegen… (6)
4136
Maalstromen graniet stoven jankend voorbij de wolken, werden daar tot onmeetbare temperaturen verhit en veranderden in ultralichte gassen (…) (24)
4137
De hele winter werd de hemel door geen wolk of nevel bezoedeld. (41)
4138
Midden op de dag, bij een wolkeloze hemel, was de stand van de zon niet te bepalen, en de helle dag leek wel een sombere maannacht. (97)
4139
De hele nacht liet een gloed de wolken boven zich voorbijtrekken, en het donkere dal van de Tamlyk was voor het eerst sinds de schepping van de aarde verlicht. (113-114)
4140
Maar ik kan niet denken wat ik wil en waarover ik wil – ik denk voortdurend over het mij onbekende, herinner me gebeurtenissen, vrouwen, scheurende wolken, uiteenspattende zonnen – ik herinner het me allemaal als waargebeurd en echt, maar niets van dat al is mij ooit overkomen. (140)
4141
Op zeker moment was een door hem vetgemest en grootgebracht elektronenvolk onder invloed van de tijd en natuurlijke selectie zo uitgedijd dat ieder elektron in lichaamsvolume gelijk was aan een wolk. (274)
4142
Pompen zouden het water uit de diepte opzuigen, wolken zouden verdwijnen, en aan de hemel zou de zon eeuwig branden, als een zichtbaar administratief centrum. (343)
4143
Verder kwam hem nog een aanvraag onder ogen van de bewoners van het gehucht Devja Doebrava die een vliegmachine nodig hadden voor het aanjagen van wolken in zomerse droge tijden. (346)
4144
De Leningradse geleerde professor Martensen heeft vliegmachines uitgevonden die eigenmachtig regens over de aarde uitgieten en wolken boven akkerland vormen. (346)
4145
Voor het middageten hadden ze brood, augurken en kool, maar ze waren tevreden; alleen had Svat door de saaiheid van het onherbergzame landschap op de vuilniswoestenij en een bedrukte duisternis in zijn hart soms de indruk dat de zon voor altijd was gedoofd, en dan wierp hij ter controle een blik door het raam, maar de zon was achter een wolkje verdwenen, bevrijdde zich en straalde weer. (467-468)
4146
Kort daarop verduisterde de zomer voorgoed en doofde de hemel achter de doffe wolken. (492)
4147
De dag was nog niet voorbij, maar door de wolken was het donker geworden en er dwarrelden wat lichte sneeuwvlokken neer. (496)
4148
(…) zodra de aarde ook maar een moment haar evenwicht vond in de baaierd aan invloeden die de sterren uitoefenden en heel haar gecompliceerde voorwaartse slingerbeweging in balans bracht, trof zij in het kolkende heelal een onbekende constellatie aan, waarna de beweging van de aarde veranderde in de dovende inertie van de voortrazende planeet het aardlichaam deed trillen en vanuit zijn middelpunt tot misschien wel de vederwolken aan toe een trage omvorming van al zijn massa teweegbracht. (569)
4149
Het is toch overal hetzelfde: velden en huisjes, wolken en kleine riviertjes… (685)
4150
We reden nu een enorme wolk tegemoet die van achter de horizon was opgedoemd. De wolk werd van onze kant beschenen door de zon, maar van binnenuit schoten woeste, boze bliksemschichten en we zagen bliksemzwaarden zich verticaal in de sprakeloze verre aarde boren terwijl wij doldriest op die verre aarde af stormden alsof we haar te hulp snelden. (755)
4151
Dat wilde zeggen dat de storm ook die onweerswolk recht op ons af joeg (…) (755)
4152
Hierna belandden we in een stortbui, maar al snel waren we die gepasseerd en reden we in de tot rust gekomen donkere steppe, waarboven de vredige, afgepeigerde wolken onbeweeglijk rustten. (756)
4153
Petroesjka keek voor alle zekerheid naar het raam en zag daar aan de hemel niet de wolken die er in september hoorden te drijven.
‘Kijk naar de wolken ‘ns, zei Petroesjka, ‘loodkleurig zijn ze, dat belooft sneeuw! (…)’ (794)