Het portret is een lastig genre. Er zijn ongetwijfeld al bibliotheken volgeschreven over spontaniteit, poseren, relatie tussen fotograaf en gefotografeerde, intimiteit, spiegel van de ziel, enzovoort, enzovoort – ik ga dat hier niet dunnetjes overdoen. Enkel dit: in het portret gaat het om méér dan het verwezenlijken van alleen maar een fysieke gelijkenis. Een fysieke gelijkenis op zich is al geen sinecure. Het lijkt evident, maar is het niet: denk maar aan de talloze keren dat iemand zichzelf niet herkent in een foto.
Het portret moet dus niet enkel een fysieke gelijkenis vertonen. Het moet niet zozeer tonen hoe de persoon in kwestie eruitziet maar vooral wie hij is. Dat veronderstelt dat de fotograaf de persoon in kwestie fotografeert op een representatief ogenblik, in representatieve omstandigheden. En dat veronderstelt eigenlijk ook dat de fotograaf zijn onderwerp ként want hoe kan hij anders weten wat representatief is?
De fotograaf kan ‘handig’ gebruik maken van de aanwezige rekwisieten en decors. Decor en rekwisieten dragen bij tot de méér dan fysieke gelijkenis met de geportretteerde. Ook handen en kledij kunnen een rol spelen.
Het maken van fotografische portretten is wellicht het prettigste en misschien het interessantste genre maar zeker ook een van de moeilijkste. Het is iets wat het fotograferen veruit overstijgt.