vrijdag 4 juni 2021

Paul P. D'Haese, Borderline

scherf 126

210602

Ik doorblader het boek Borderline, blijf hier en daar hangen bij een beeld, vorm me een eerste globale indruk. Paul D’Haese bereisde tussen 2016 en 2020 de Noord-Franse kust, van Le Havre tot Leffrinckouke, van Ambleteuse tot Zuydcoote. Met de beelden die hij meebracht maakte hij een boek. Borderline dus.

D’Haese heeft het licht gevangen dat deze Kanaalkust kenmerkt. De kleuren ook. De dominante kleuren in het boek, dat grotendeels uit kleurenfoto’s bestaat, zijn: grijs, wit, het lichtgroen van de Opaalkust en hier en daar een kleuraccent: rood, lavendelpaars, geel, blauw – maar dan wel telkens in een bleke schakering, alsof de fotograaf als een schilder op zijn palet elk kleur met wit heeft vermengd. Ook de lichtblauwen en bleke grijzen van de luchten zijn dominant. Vaak zijn die luchten onbewolkt: het is duidelijk dat de fotograaf, zoals het echtpaar Bernd en Hilla Becher dat deed, zijn weersomstandigheden koos en afwachtte. (Het zou mij verwonderen indien D’Haese de Bechers niet als een inspiratiebron ziet: omwille van het inventarisachtige, seriematige karakter van hun werk maar ook omwille van de uniforme belichting. En uiteraard ook omwille van hun architecturale onderwerpen.)

Paul D’Haese zwierf vijf jaar rond langs de kusten van La Manche. Wat zou ik graag weten uit hoeveel foto’s hij zijn selectie heeft gepuurd. Wat zou ik graag weten of hij de kleuren en contrasten heeft gemanipuleerd – en zo ja, hoe. Wat zou ik graag weten hoelang hij bij bepaalde van zijn onderwerpen heeft gewacht op het geschikte moment: op de geschikte lichtinval, op het moment dat er geen enkel storend element meer in beeld was, op het ogenblik dat ook de laatste persoon uit beeld verdwenen was.

Want inderdaad: mensen tref je op deze foto’s niet aan. Of toch wel. Twee heb ik er gezien. Een op de foto achter de colofon, hors série dus. En een duiker op een van de foto’s binnen de reeks – maar die staat daar in een vreemd pak, als een beeld. Weinig menselijk dus.

De afwezigheid van mensen wil niet zeggen dat Paul D’Haese een postapocalyptische reeks heeft willen maken. Hoe verlaten, ja, desolaat zijn kijk op de Noord-Franse werkelijkheid ook is, precies door die kale afgemetenheid bulken de foto’s van leven. De blik wordt aangetrokken door het minste teken van menselijke aanwezigheid, door elk spoor dat de mens heeft getrokken – en precies daardoor is de mens nu juist wél nadrukkelijk aanwezig. Die sporen kunnen zijn: een verkeerskegel, een verkeersbord, een wegwijzer, een plastic stoel, een geparkeerde auto, een achtergelaten sloep, elektriciteits- of telefoonkabels, wegmarkeringen. Af en toe zie je zo’n spoor half verborgen achter een hoek: daardoor wordt de blik er nog meer naartoe getrokken.

Maar natuurlijk valt ook, ja, in eerste instantie, de geslotenheid op, de verlatenheid. Geen volk op straat of strand, afgesloten huizen, neergelaten rolluiken, blinde muren. De huizen zijn doods, dicht en verlaten. De sfeer is beklemmend.

Hier en daar neemt een ander soort leven, dat van de planten, het over van de mens. Het zogenaamde onkruid breekt door de tegels. Ginds staat warempel een boom. Een spoorlijn verdwijnt niet alleen onder het asfalt maar ook onder de begroeiing.

Op een (slechts één, als ik het goed heb gezien) foto is een dier te zien. Een meeuw. Hij vliegt door de lucht en verraadt een technisch aspect: door de lange sluitertijd is de meeuw onscherp in het beeld opgenomen.

De horizon ligt vaak heel laag. De beelden zijn – uiteraard! –  zorgvuldig gekadreerd. Er is geen lijnvervorming in de randen. Dat doet mij vermoeden dat D’Haese werkt met een technische camera. Frontale opnamen wisselen af met niet-frontale (schuine of diagonale). In de frontale valt de hang naar symmetrie heel erg op. De blik is, ik zei het al, in eerste instantie architecturaal. D’Haese focust daarbij op merkwaardigheden, anomalieën, fouten. (Ook daar is het menselijke zeer aanwezig.) We zien een afwijkende vorm, asymmetrisch in het gevelvlak aangebrachte raamopeningen, een gebroken tegel in een met leitegels bedekte wachtgevel. Sommige foto’s roepen raadsels op. Zo is er het beeld van een verzande tunnel die uitgeeft op een duin. Wanneer is hier de laatste auto doorgereden?

Ik doorblader het boek nog eens. Nu heb ik meer aandacht voor de juxtaposities, voor de compositie van het boek.

Ik doorblader het boek een derde keer. Ik begin mij af te vragen of de selectie wel streng genoeg was. Sommige beelden heb ik de eerste keer niet goed bekeken omdat er zoveel zijn. Mijn blik blijft nu vooral hangen bij de meest intrigerende beelden. Het overbelichte, ruggelings geziene Mariabeeld met twee engelen. Een trap die nergens heen leidt. Een rechtopstaande container op een braakliggend terrein. De met zwarte keramiektegels bezette gevel van een – uiteraard gesloten – boucherie die ik ooit zelf eens heb gezien – maar waar? Een paar nadarhekken op een verlaten strand. Een op een muur geschilderde reclame voor ‘atlantic’-wasmachines. Een in een plas weerspiegeld appartementsgebouw. Een gevel met twee patrijspoortramen, die rijmen met twee riooldeksels in het asfalt.

Misschien hebben die patrijspoortramen Jean-Marc Bodson doen denken aan de villa van Monsieur Hulot. Kunstcriticus Bodson noemt het werk van D’Haese ‘antipittoresk’. Die term dateert uit een tijd voor die van bijvoorbeeld een Bert De Beul, die mooie, hedendaags-pittoreske schilderijen maakt met precies het soort anti-architectuur die D’Haese inspireert. Bodson zegt dat, in tegenstelling tot een idealiserende schilderkunst, de foto’s van D’Haese ons de trivialiteit tonen van een kuststreek die fundamenteel getransformeerd is door de moderniteit – waarbij hij, Bodson dus, ervan uit lijkt te gaan dat de moderniteit enkel lelijkheid genereert.

Dat kan misschien in grote mate waar zijn, maar de blik waarmee je de moderniteit bekijkt, en de kijker uitnodigt om mee te kijken, kan aan die moderniteit toch een onweerstaanbare schoonheid ontwringen. En precies dat is het wat Paul D’Haese in Borderline doet. Hij zoekt de schoonheid niet in het sublieme landschap van Robert Adams, maar in een delicate banaliteit, zoals bijvoorbeeld ook Axel Hütte deed.

Wat komt Jacques Tati in de tekst van Jean-Marc Bodson doen – behalve dan dat zijn film Les Vacances de Monsieur Hulot in een van de door Paul D’Haese bezochte kustplaatsen had kunnen gedraaid zijn? (De film werd gedraaid in het een eind zuidelijker gelegen Saint-Marc-sur-Mer (Loire-Atlantique).) Bodson: de foto’s van D’Haese ademen een verlatenheid en een unheimlichkeit die ver staat van ‘ces temps d’insouciance’ van Tati. D’Haese toont niet de vrolijke stemming van vlak na de Tweede Wereldoorlog maar wel de sfeer van ‘un repli craintif’, een angstig terugplooien.

Dat is zeker waar, op een bepaalde manier word je niet vrolijk van D’Haeses reis, die lijkt te verwijzen naar de nakende dood van een continent. De discrete humor en de voorliefde voor het absurde detail zorgen echter voor een welkom tegenwicht.


Paul D’Haese, Borderline. Hangar – Stockmans Art Books. 39 € excl. en 49 € incl. verzendingskosten. Bestellen op: dhaesepaul@skynet.be