190505
dag 1 * Brugge/Aarlen
– Hemmersdorf (D) – 96 km
Ik neem de
trein van tien over acht in Brugge, stap over in Brussel-Zuid en bereik Aarlen om
half één. Het eerste gedeelte van deze eerste etappe is een doublure van het eerste
gedeelte van de eerste etappe van mijn Frankrijkreis van vijf jaar geleden,
toen ik na het Luxemburgse Bettembourg naar het zuiden afweek en uiteindelijk
mijn eerste nacht in Metz doorbracht. Ik herken de plekken, de bochten in de
weg, het bankje waarop ik toen picknickte, een tekening maakte en me liet
overweldigen door dat zalige geluksgevoel dat bestond uit bevrijding en het
vooruitzicht van een groot en zich voorlopig nog volledig aan het oog en elk
inzicht onttrekkend avontuur. Nu heb ik dat helemaal niet. De reis die ik
aanvat, staat als een berg voor mij, als een nauwelijks en misschien zelfs
helemaal niet te slechten hindernis, en de uitkomst, of het mij al dan niet
goed zal vergaan en/of doen, is nog hoogst onzeker. Maar ik heb mezelf
overtuigd dat het moet, dus moet het. Ik weet ook niet wat ik met dit
fietsritje heen-en-weer naar Praag wil bereiken of bewijzen. Dat zal nog moeten
blijken.
Nog voor ik
dat bankje op de weg naar Clairefontaine bereik, besluit ik iets te eten. Een tuintafel
onder het afdak van een onbemande tennisclubkantine lijkt mij een goede plek.
Ik heb er nog maar net plaatsgenomen of een man rijdt met zijn wagen de parking
op: de kantine-uitbater. Hij heeft er niets op tegen dat ik me daar heb
geïnstalleerd. Hij informeert even naar mijn reisplannen en biedt me een koffie
aan. Van het huis. Hij komt hier elke zondagmiddag op vrijwillige basis de zaak
openhouden. Ik druk daar mijn waardering voor uit. De man is evenwel niet
bijzonder geïnteresseerd in wat ik hem eventueel te vertellen zou kunnen hebben
en gaat dra binnen aan de toog zitten tokkelen op zijn smartphone. Wanneer ik
klaar ben met mijn middagmaal, breng ik hem het lege kopje en bedank hem. Hij
mompelt iets wat klinkt als bon voyage.
Nu ik eraan
denk – en ik schrijf het maar alvast op voor ik het vergeet –: in Nederland
besluiten mensen aan wie je de weg hebt gevraagd steevast met de toevoeging
‘Succes!’ Allemaal deden ze het, zonder uitzondering. Op de andere plaatsen
waar ik kwam wordt dat niet gedaan.
Ik
overschrijd na een paar kilometer een eerste grens en rijd het Groothertogdom
binnen, dat landje dat voor ons, bewoners van een onooglijke lap grond, de
geruststelling vertegenwoordigt dat het nog altijd kleiner kan. Een meteen in
het oog vallend onderscheidend kenmerk van Luxemburg lijkt op dit moment dat de
brandstof er ongeveer een kwart goedkoper is dan elders, wat uiteraard voor
heel wat grensoverschrijdend verkeer zorgt: aan de pompstations zie ik vooral
Franse nummerplaten.
In
Bettembourg is een straatfeest aan de gang. Nu ja, feest is veel gezegd: er
zijn wat kraampjes maar er zijn meer kraampjesuitbaters dan eraan
voorbijslenterende bezoekers – ‘t is een lege en trieste bedoening. In een van
de tentjes leest een mevrouw aan twee peuters, wier ouders drukdoende zijn met
duur digitaal materiaal alles te fotograferen, een kinderverhaal voor. Af en
toe draait zij het boek waaruit ze leest om en toont de plaatjes. Ze spreekt in
een microfoon en schrikt al even hard als de peuters wanneer opeens de
geluidsversterking een akelig scherpe pieptoon produceert. Een jonge vrouw en
een jonge man, allebei gemaskerd en traditioneel uitgedost, spelen een
straattoneeltje waarbij ze elkaar het hof maken en vervolgens uitschelden. Geen
kat kijkt. De twee trekken het zich niet aan en doen waarvoor ze gekomen zijn:
ze spelen, nu ze toch die gekke kleren aanhebben, alsof het publiek rijen dik
staat. In een volgend kraam ambiëren een paar jonge gasten de verkoop van
belegde broodjes, maar niemand lijkt geneigd belegde broodjes te kopen.
Ondertussen luisteren ze maar wat naar een subgenre van technomuziek dat op dit
straatfeest past als een tang op een varken – onder andere hierdoor heeft die
mevrouw geluidsversterking nodig om haar kinderverhaaltjes aan de man te brengen.
Op het plein even verderop zitten een paar Aziatisch ogende mensen op een
bankje onder een gevelschildering van een reuzegrote bloedrode en in elk geval
zeer exotisch ogende papegaai. Naast een autobus wacht in een rolstoel een
mentaal gehandicapt meisje. Waarop wacht dat meisje? Ze zat er al toen ik hier
aankwam. Toen zat ze nog rechtop. Nu zit ze onderuitgezakt, haar pols
onnatuurlijk geplooid tegen haar onderkaak, het kwijl druipt uit haar mondhoek.
Ik houd een
zuidoostelijke koers aan. Het is zwaarbewolkt, af en toe valt er een vlaagje.
Voor een ervan moet ik in een glazen bushokje even schuilen. In het zuiden zie
ik, net als vijf jaar geleden onder een dreigende wolk, de koeltorens van de
kerncentrale van Thionville.
Via
Mondorf-les-Bains bereik ik Schengen, waar vanaf 1985 in meerdere akkoorden een
steeds groter wordende groep van Europese landen het vrije onderlinge verkeer
van personen afsprak. Het is grappig om te zien hoe de weg die vandaaruit via
de brug over de Moezel naar Duitsland leidt wegens herstellingswerken voor
autoverkeer is afgesloten. Is dit symptomatisch voor het Europa van vandaag?
Met mijn fiets kan ik wel passeren. Ik overschrijd dus mijn tweede grens. Maar
na amper twee kilometer in Duitsland te hebben gefietst, bereik ik Apach, en dat
is Frans terrein. Derde grensovergang en vierde land. Ik blijf een heel eind
heel dicht tegen de grens aanfietsen, van het ene dorp met een Duits klinkende
naam – Montenach, Kirschnaumen, Halstroff, Flastroff,
Neunkirchen-les-Bouzonville – naar het andere, tot ik, stilaan ongerust of ik
nog wel tijdig een hotel zal vinden en om die reden op de meest nabije stad
mik, en dat is het in Duitsland gelegen, Frans klinkende Saarlouis, in het
Duitse Hemmersdorf beland waar ik in Gasthaus Gellenberg een kamer vind. Ik
prijs me gelukkig want het is al na zessen.
Als
avondeten krijg ik een drooggebakken halve kip voorgeschoteld. De overvloedig
gezouten korst van deeg waarin hij gebakken is, spoel ik weg met een liter Sprudelwasser.
De zaak zit vol en ik word dan ook niet al te attentvol bediend: het is
duidelijk dat ik een passant ben aan wie niet veel te verdienen valt. Om alsnog
iets smaakvols achter de kiezen te hebben, trakteer ik mezelf op drie bollen roomijs
als dessert: de met moeizaam peddelen verjaagde calorieën reviennent au
galop. Tussen de bedrijven van dit schamele maal door lees ik verder in het
boek dat ik vanmorgen op de trein was begonnen: Moby Dick van Herman
Melville, het exemplaar dat ik ik weet niet meer waar heb gekocht voor 5 euro
en dat ik vijf jaar geleden ook al meesleurde, zonder er toen ook maar één
bladzijde in te lezen. Op mijn kamer merk ik dat het klavier van mijn
reislaptop het niet meer doet. Dat had ik toch beter eens op voorhand kunnen
checken. Ik moet dus al mijn indrukken met de hand opschrijven. Even na tien
uur doe ik het licht uit en val als een blok in slaap. Dat zal voor de rest van
de reis zo zijn. De vermoeidheid die mij overvalt, is van een heel andere aard
dan anders – en ik slaap ook veel beter en langer.