zondag 26 mei 2019

graag Praag 1


190505

dag 1 * Brugge/Aarlen – Hemmersdorf (D) – 96 km

Ik neem de trein van tien over acht in Brugge, stap over in Brussel-Zuid en bereik Aarlen om half één. Het eerste gedeelte van deze eerste etappe is een doublure van het eerste gedeelte van de eerste etappe van mijn Frankrijkreis van vijf jaar geleden, toen ik na het Luxemburgse Bettembourg naar het zuiden afweek en uiteindelijk mijn eerste nacht in Metz doorbracht. Ik herken de plekken, de bochten in de weg, het bankje waarop ik toen picknickte, een tekening maakte en me liet overweldigen door dat zalige geluksgevoel dat bestond uit bevrijding en het vooruitzicht van een groot en zich voorlopig nog volledig aan het oog en elk inzicht onttrekkend avontuur. Nu heb ik dat helemaal niet. De reis die ik aanvat, staat als een berg voor mij, als een nauwelijks en misschien zelfs helemaal niet te slechten hindernis, en de uitkomst, of het mij al dan niet goed zal vergaan en/of doen, is nog hoogst onzeker. Maar ik heb mezelf overtuigd dat het moet, dus moet het. Ik weet ook niet wat ik met dit fietsritje heen-en-weer naar Praag wil bereiken of bewijzen. Dat zal nog moeten blijken.


Nog voor ik dat bankje op de weg naar Clairefontaine bereik, besluit ik iets te eten. Een tuintafel onder het afdak van een onbemande tennisclubkantine lijkt mij een goede plek. Ik heb er nog maar net plaatsgenomen of een man rijdt met zijn wagen de parking op: de kantine-uitbater. Hij heeft er niets op tegen dat ik me daar heb geïnstalleerd. Hij informeert even naar mijn reisplannen en biedt me een koffie aan. Van het huis. Hij komt hier elke zondagmiddag op vrijwillige basis de zaak openhouden. Ik druk daar mijn waardering voor uit. De man is evenwel niet bijzonder geïnteresseerd in wat ik hem eventueel te vertellen zou kunnen hebben en gaat dra binnen aan de toog zitten tokkelen op zijn smartphone. Wanneer ik klaar ben met mijn middagmaal, breng ik hem het lege kopje en bedank hem. Hij mompelt iets wat klinkt als bon voyage.

Nu ik eraan denk – en ik schrijf het maar alvast op voor ik het vergeet –: in Nederland besluiten mensen aan wie je de weg hebt gevraagd steevast met de toevoeging ‘Succes!’ Allemaal deden ze het, zonder uitzondering. Op de andere plaatsen waar ik kwam wordt dat niet gedaan.

Ik overschrijd na een paar kilometer een eerste grens en rijd het Groothertogdom binnen, dat landje dat voor ons, bewoners van een onooglijke lap grond, de geruststelling vertegenwoordigt dat het nog altijd kleiner kan. Een meteen in het oog vallend onderscheidend kenmerk van Luxemburg lijkt op dit moment dat de brandstof er ongeveer een kwart goedkoper is dan elders, wat uiteraard voor heel wat grensoverschrijdend verkeer zorgt: aan de pompstations zie ik vooral Franse nummerplaten.



In Bettembourg is een straatfeest aan de gang. Nu ja, feest is veel gezegd: er zijn wat kraampjes maar er zijn meer kraampjesuitbaters dan eraan voorbijslenterende bezoekers – ‘t is een lege en trieste bedoening. In een van de tentjes leest een mevrouw aan twee peuters, wier ouders drukdoende zijn met duur digitaal materiaal alles te fotograferen, een kinderverhaal voor. Af en toe draait zij het boek waaruit ze leest om en toont de plaatjes. Ze spreekt in een microfoon en schrikt al even hard als de peuters wanneer opeens de geluidsversterking een akelig scherpe pieptoon produceert. Een jonge vrouw en een jonge man, allebei gemaskerd en traditioneel uitgedost, spelen een straattoneeltje waarbij ze elkaar het hof maken en vervolgens uitschelden. Geen kat kijkt. De twee trekken het zich niet aan en doen waarvoor ze gekomen zijn: ze spelen, nu ze toch die gekke kleren aanhebben, alsof het publiek rijen dik staat. In een volgend kraam ambiëren een paar jonge gasten de verkoop van belegde broodjes, maar niemand lijkt geneigd belegde broodjes te kopen. Ondertussen luisteren ze maar wat naar een subgenre van technomuziek dat op dit straatfeest past als een tang op een varken – onder andere hierdoor heeft die mevrouw geluidsversterking nodig om haar kinderverhaaltjes aan de man te brengen. Op het plein even verderop zitten een paar Aziatisch ogende mensen op een bankje onder een gevelschildering van een reuzegrote bloedrode en in elk geval zeer exotisch ogende papegaai. Naast een autobus wacht in een rolstoel een mentaal gehandicapt meisje. Waarop wacht dat meisje? Ze zat er al toen ik hier aankwam. Toen zat ze nog rechtop. Nu zit ze onderuitgezakt, haar pols onnatuurlijk geplooid tegen haar onderkaak, het kwijl druipt uit haar mondhoek.


Ik houd een zuidoostelijke koers aan. Het is zwaarbewolkt, af en toe valt er een vlaagje. Voor een ervan moet ik in een glazen bushokje even schuilen. In het zuiden zie ik, net als vijf jaar geleden onder een dreigende wolk, de koeltorens van de kerncentrale van Thionville.

Via Mondorf-les-Bains bereik ik Schengen, waar vanaf 1985 in meerdere akkoorden een steeds groter wordende groep van Europese landen het vrije onderlinge verkeer van personen afsprak. Het is grappig om te zien hoe de weg die vandaaruit via de brug over de Moezel naar Duitsland leidt wegens herstellingswerken voor autoverkeer is afgesloten. Is dit symptomatisch voor het Europa van vandaag? Met mijn fiets kan ik wel passeren. Ik overschrijd dus mijn tweede grens. Maar na amper twee kilometer in Duitsland te hebben gefietst, bereik ik Apach, en dat is Frans terrein. Derde grensovergang en vierde land. Ik blijf een heel eind heel dicht tegen de grens aanfietsen, van het ene dorp met een Duits klinkende naam – Montenach, Kirschnaumen, Halstroff, Flastroff, Neunkirchen-les-Bouzonville – naar het andere, tot ik, stilaan ongerust of ik nog wel tijdig een hotel zal vinden en om die reden op de meest nabije stad mik, en dat is het in Duitsland gelegen, Frans klinkende Saarlouis, in het Duitse Hemmersdorf beland waar ik in Gasthaus Gellenberg een kamer vind. Ik prijs me gelukkig want het is al na zessen.


Als avondeten krijg ik een drooggebakken halve kip voorgeschoteld. De overvloedig gezouten korst van deeg waarin hij gebakken is, spoel ik weg met een liter Sprudelwasser. De zaak zit vol en ik word dan ook niet al te attentvol bediend: het is duidelijk dat ik een passant ben aan wie niet veel te verdienen valt. Om alsnog iets smaakvols achter de kiezen te hebben, trakteer ik mezelf op drie bollen roomijs als dessert: de met moeizaam peddelen verjaagde calorieën reviennent au galop. Tussen de bedrijven van dit schamele maal door lees ik verder in het boek dat ik vanmorgen op de trein was begonnen: Moby Dick van Herman Melville, het exemplaar dat ik ik weet niet meer waar heb gekocht voor 5 euro en dat ik vijf jaar geleden ook al meesleurde, zonder er toen ook maar één bladzijde in te lezen. Op mijn kamer merk ik dat het klavier van mijn reislaptop het niet meer doet. Dat had ik toch beter eens op voorhand kunnen checken. Ik moet dus al mijn indrukken met de hand opschrijven. Even na tien uur doe ik het licht uit en val als een blok in slaap. Dat zal voor de rest van de reis zo zijn. De vermoeidheid die mij overvalt, is van een heel andere aard dan anders – en ik slaap ook veel beter en langer.