190508
dag 4:
Simonswald (D) – Beuron (D) – 118 km (b)
Magris, ik
zei het al, wijst in zijn boek op de verschillende theorieën over waar nu
precies de bron van de Donau ligt. De stad Donaueschingen laat er geen
twijfel over bestaan en claimt uitdrukkelijk de begeerde status. Ik houd dan
ook even halt bij het hydrotechnisch bouwsel, een fontein of een put, dat aan
het bronhouderschap is gewijd. Hoe dan ook, vanaf nu volg ik op een apart
fietspad, dat meestal vlot loopt maar toch ook soms onverhard is, de ‘blauwe’ rivier.
Aanvankelijk doe ik dat door een soort van hoogvlakte, of dan toch een erg
breed dal waar, het moet gezegd, het landschap bijzonder fraai is, ook in dit
duistere weer.
In een Bäckerei-Stehcafé
in een van de dorpjes die ik aandoe, houd ik een op sociaal vlak opnieuw nogal
teleurstellende koffiepauze. Ligt het aan mij of aan de nochtans gedoodverfd-vriendelijke
Duitsers, maar nergens slaag ik erin om ook maar het begin van een gesprek aan
te knopen.
Ergens op
de weg die voert van Pfohren, Geisingen, Zimmern, Immendingen en Möhringen naar
Tuttlingen haal ik een collega in: een jonge Fransman, François heet hij, die
vanuit Brest in Bretagne vertrokken is voor een avontuur dat twee jaar moet
duren. François is van plan de Donau te volgen tot aan de monding in de Zwarte
Zee in Roemenië, om vervolgens via Turkije en een hele rist Centraal-Aziatische
landen waarvan de naam vaak op -stan eindigt China te bereiken. Daarna wil hij
naar Australië, waar hij een half jaar wil werken om zijn en zijn fiets’ oversteek
naar Zuid-Amerika te financieren, nog een te doorkruisen continent alvorens
naar Europa terug te keren. Ik vermoed dat tegen dan zijn fiets wel zal
versleten zijn, zodat hij die dan niet ook nog eens over de Atlantische Oceaan
moet verzenden. Ik vraag François, die ik een jaar of 27 schat, waarom hij dit
uitgerekend nu doet. ‘Ach ja,’ antwoordt hij wijs, ‘straks is er la femme,
le boulot, la maison, les enfants etcetera… en dan komt het er niet meer
van.’ François houdt om de haverklap halt om een fotootje te maken van het
intussen smal en rotsachtig geworden en inderdaad bijzonder fraaie Donaudal,
moet afstappen op hellingen waar ik nog gemakkelijk op geraak zonder te
stoppen, en houdt er over het algemeen een bijzonder traag tempo op na. Ik
besluit dan ook na een tiental kilometer samen met hem te hebben opgereden om
hem het beste toe te wensen en laat hem definitief achter mij – maar ik zal op
moeilijke momenten nog dikwijls aan hem denken.
Aan de
voordeur van een Gästezimmer in Beuron, een dorp dat door een gigantische
abdij wordt gedomineerd, vind ik een telefoonnummer. Ik fiks mijn verblijf voor
deze avond: ‘De deur staat open, installeer u maar, ik kom straks langs om een
en ander te regelen.’ Met een wortel, wat koekjes en chocolade uit mijn
proviand bespaar ik mij de moeite om door de regen naar het restaurant te stappen
dat mij in hetzelfde telefoongesprek door de uitbaatster van de gîte werd
aanbevolen. Rond een uur of acht komt ze dan langs. Ik betaal haar het afgesproken
bedrag – Brauchen sie eine Quittung? –
en we praten wat. In het Duits, uiteraard, maar ook nu weer merk ik dat mijn
tong daarvan in een knoop draait. Verknupft, zeg ik, zonder te weten of
dat steek houdt. Allicht niet, maar de vrouw verstaat me toch en complimenteert
me zelfs met mijn vermogen om mijzelf verstaanbaar te maken in haar taal, die,
zoals we weten, ook de taal is van Goethe, Heine, Schiller, Hegel, Nietzsche,
Heidegger, Mann, Arendt, Brecht en Udo Jürgens. Ik vertel haar uiteraard niets
over de associaties die het Duits nog steeds bij me oproept – ik moet dat
onderdrukken maar ik kan het niet helpen, het is sterker dan mezelf, ik heb op
de televisie te veel documentaires over de Tweede Wereldoorlog gezien.
Televisie,
ja, dat is een tijdverdrijf waaraan ik me, omdat ik te moe ben om mij in Melville
of Magris te verdiepen zonder meteen in slaap te vallen, ‘s avonds steeds vaker
overgeef. Ik vind het trouwens wel eens leuk om, speurend naar particulariteiten,
wat van de plaatselijke televisiecultuur mee te grissen. En zo heb ik al het
een en ander gezien. Gisteren of eergisteren – dat weet ik niet meer – ging het
over het alarmerende rapport van de Verenigde Naties over de biodiversiteit. Ik
zal het er nog over hebben, over biodiversiteit. Macron wil het probleem even
voluntaristisch aanpakken als de restauratie van de uitgebrande Notre-Dame,
alsof het een beheersbaar en overzichtelijk probleem is dat binnen een bepaalde
tijdsspanne met een paar welgemikte maatregelen kan worden opgelost. In een
ander programma volgden we Cécile, die kandideerde voor een examen om gids te
worden in het verraderlijke waddengebied rond de Mont-Saint-Michel. En vanavond
gaat het over de Franse vliegdekschepen. Waarom er werd besloten, na de
vernietiging tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Franse strijdkrachten van
de eigen, in Toulon gestationeerde vloot, om te beletten dat deze in de handen
van de Duitsers zou vallen, en na het debacle van Duinkerken, waarbij
geallieerde strijdkrachten in allerijl moesten worden geëvacueerd, tot de bouw
van twee van die enorme boten: de Foch en de Clemenceau, die zouden worden
ingezet tijdens koloniale en postkoloniale conflicten. In 1994 kwam daar, onder
Mitterand, nog de met atoomkracht aangedreven Général De Gaulle bij.