Mme de
Villeparisis pakt uit met herinneringen aan soirées in tijden toen men wél nog,
in tegenstelling tot nu, wist wat goede manieren waren en nauwgezet de regels
van het protocole réglant les visites royales (193:28) kende en
navolgde. Ze vertelt ook hoe flauw ze de practical joke van haar neef Basin
vond, die in plaats van zichzelf te laten aandienen, liet zeggen que c’était
la reine de Suède qui demandait à me voir (193:34-35). Uiteraard is het
gehoor van Mme de Villeparisis onder de indruk van het feit dat royals zich
blijkbaar verwaardigen om haar salon aan te doen! Terwijl Mme de Villeparisis
eigenlijk niets anders doet dan toetsen of wat ze in haar Memoires, die ze met
de hulp van haar archivaris aan het schrijven is, overkomt bij un public
moyen, représentatif de celui où se recruteraient un jour ses lecteurs (194:8-9).
Uiteraard
speelt in de redactie van deze Memoires de selectie van wie er wel en niet in
ter sprake wordt gebracht een belangrijke rol: het gaat erom een impression
maximum d’élégance (194:21-22) na te streven. In dat opzicht is l’amitié
des rois, des chefs du peuple, des hommes illustres (194:34-35) uitermate
belangrijk. Er dient dus aardig te worden opgeschept over bezoekers van het
eigen salon – in die context komt in deze passage de componist Frans Liszt ter
sprake. Eventueel kunnen de herinneringen zelfs lichtjes ‘geretoucheerd’ worden
in functie van het streven om het eigen salon als het meest memorabele voor te
stellen, memorabeler in elk geval dan bijvoorbeeld het salon van Mme Leroi, die
haar gasten laat pokeren of komediestukjes opvoeren, in plaats van gesprekken
te voeren over belangwekkende filosofische onderwerpen, iets waaraan bij Mme de
Villeparisis niemand ontsnapt.
De
Verteller (Marcel/Proust) vraagt zich enigszins boosaardig af quelle
aventure galante, quelle outrecuidance sacrilège (196:28-29; ‘welk
liefdesavontuur, welke heiligschennende overmoed’) ertoe geleid zou kunnen
hebben dat de drie met Mme de Villeparisis concurrerende salons tot de mindere
status hebben gebracht waarmee ze het nu moeten stellen. Via-via verneemt hij
dat het ‘wangedrag’ van deze dames destijds werkelijk buitenmaats moet zijn
geweest, proportionné à la grandeur des époques antéhistoriques, à l’âge du
Mammouth (197:13-14).
De Duchesse
de Guermantes betreedt het salon. Mme de Villeparisis groet haar nicht schier
achteloos. De hertogin groet Marcel, maar let er al even goed op dat niet al te
nadrukkelijk te doen omdat ze hogergeplaatst is: het komt erop neer dat lagergesitueerden
worden gegroet alsof ze er niet zijn. Ook Legrandin komt nu binnen. Hij heeft
zichzelf al vijf keer aangediend en dit keer kan Mme de Villeparisis hem niet
nog eens buiten laten staan. Legrandin put zich uit om bij Mme de Villeparisis
in het gevlei te komen en zorgt er tegelijk voor om ver bij Marcel, die met
Bloch aan het praten is, vandaan te blijven.
Mme de
Villeparisis verklapt aan Mme de Guermantes dat Legrandin de broer is van Mme
de Cambremer. Voor haar heeft Mme de Guermantes geen goed woord over: ze noemt
de zus van Legrandin een grosse femme en hekelt haar taalgebruik. Zo zou
ze een schrijver bedoelen als ze plumitif zegt. Mme de Villeparisis
snapt het niet en Mme de Guermantes moet het uitleggen: un plumitif c’est un
écrivain, c’est quelqu’un qui tient une plume (203:20-21).