190509
dag 5 *
Beuron (D) – Leipheim (D) – 163 km (a)
Ik ben al
om 8 uur op pad. De uitbaters van de Gästezimmer heb ik niet meer te zien
gekregen: alles gebeurt op basis van vertrouwen. Terecht uiteraard: een
puinhoop laat ik zeker niet achter. Al is het niet uit ontzag voor het
kruisbeeld bovenop de wel honderd meter hoge rots waar je op uitkijkt als
je het pand verlaat.
Ondanks het
aangekondigde slechte weer blijft het de hele dag nagenoeg droog. Onder een
grijze hemel, dat wel. Het doet mij denken aan de Duitse televisieweerkaart.
Daarop bedekt één grafisch wolkje een gebied dat even groot is als het hele
België, waarvoor Frank en Sabine wel zeven wolksymbolen gebruiken, al dan niet
met een zonnetje of een bliksemstraal of wat ‘gedruppel’ erbij. Het is altijd
goed om dergelijke manifestaties van schaal voor ogen te houden.
Ik zie van
zeer nabij een zwarte specht. In profiel, frenetiek tegen een stam aan
hamerend. Ik zie aan zijn oog onder zijn rode kruin dat hij mij ziet. Maar hij
ziet dat ik een passant ben waar geen bedreiging van uitgaat, en blijft timmeren.
Ik zie een eekhoorn, ook zwart. En dan zie ik een kraai die een ooievaar verjaagt.
En verder ook nog groene en bonte spechten, witte en gele kwikstaarten, roodborstjes,
gaaien, eksters, kauwen, mezen, vinken, merels, mussen, putters, leeuweriken, een
geelgors, zwarte en rode wouwen, buizerds. Eenden en zwanen. En dan al die
soorten die ik niet herken omdat ze onderling zo goed op elkaar gelijken of
zich alleen maar laten horen. (Behalve de koekoek, die herken ik.) Wie zei daar
dat de biodiversiteit bedreigd is? Dat doen ze alleen maar om ons bang te
maken. De zakkenvullers. Neen, grapje hoor! Toch is het zo dat langs Duitse
wegen opmerkelijk veel meer soorten, en elke soort in grotere aantallen, te
spotten vallen dan bij ons.
De gunstige
wind blaast mij door een zeer fraai stuk Donaudal naar Sigmaringen waar, zo
leert Magris mij, Louis-Ferdinand Céline in de nadagen van de Tweede
Wereldoorlog een tijd verbleef – hij wijdde er D’un chateau l’autre aan, een titel die ik om de een of andere
manier omwille van de vreemdheid van de uitdrukking, zo zonder die à die je zou verwachten, goed onthoud.
Ik doe er inkopen in een supermarkt – fruit, kaas en worst – maar dat had ik
beter niet gedaan want twee straten verder is er een straatmarkt, waar ik alles
bij lokale handelaars en producenten had kunnen kopen.
Na de
regendag van gisteren laat de mechaniek het al enigszins afweten: schakelen
naar het kleinste voorblad gaat moeilijk – ik besef dat ik voor mijn vertrek beter
de hele zwik had laten vervangen in plaats van een zuinig oppervlakkig onderhoud te
vragen. Picknicken doe ik in Riedlingen, tegenover een school die juist
leegloopt. De jeugd, met rugzakken in blitse fluokleuren en baseballpetten op
de kop, sjokt er, achter hun smartphones aan, de straat uit of wordt opgehaald
door autobussen. Een eind verder zie ik rechts in de verte besneeuwde toppen:
dat moeten de Alpen zijn. Zo zag ik de voorbije dagen ook al de Vogezen en het
Schwarzwald naast en voor me opdoemen, blij dat ik er niet overheen moest.
Voor mij
uit ontwaar ik een collega. Het kost me moeite hem bij te halen.
Jean-Christophe komt net als François gisteren ook uit Frankrijk en is ongeveer
even oud. Maar Jean-Christophe fietst een stuk sneller en zo rijden we zeker 25
kilometer samen. We hebben dus ruimschoots de tijd om elkaar iets over onszelf
te vertellen. Jean-Christophe gaat dezelfde richting uit als François, maar
zijn ambitie is beperkter: hij wil ‘slechts’ Japan bereiken. Hij is ingenieur,
zit in de branche van de renouvelables: getijden, wind,
zonnepanelen... Zijn specialiteit is getijdenenergie, een volgens hem schier
onuitputtelijke bron waarvan het aanboren eigenlijk nog moet beginnen.