190507
dag 3 * Bouxwiller
(F) – Simonswald (D) – 140 km
Ik fiets op
een vroeg uur in mooi weer over verlaten, licht golvende landwegen tussen het
groen en knalgele koolzaadvelden. Opeens besef ik dat ik gelukkig zou moeten
zijn en, jawel, ik ben het eigenlijk ook, realiseer ik me. Als dit geen geluk
is, wat is het dan wel: zorgenvrij, vrij tout
court, zonder verplichtingen of wat dan ook zomaar wat fietsen op een
dinsdagochtend in een vriendelijk landschap, de wind in de rug, op weg naar nog
meer mooie landschappen en vrijheid. Ja, ik ben gelukkig – (al weet ik ook wel
dat diegenen die dit met de meeste nadruk zeggen het vaak niet zijn).
Ik kom bij
het kanaal dat Marne en Rijn met elkaar verbindt, en zal dit volgen tot een
eind voorbij Straatsburg. Ik zie ooievaars, een kraai die een klein zilveren
visje uit het water opvist, roofvogels ook. Tussen twee tgv-lijnen hoor ik voor
het eerst deze reis een koekoek. Om de een of andere reden zal ik het aantal
keren dat ik een koekoek hoor tellen. De koekoek is een beleefde vogel want hij
maakt zich kenbaar door zijn eigen naam te zeggen. Maar hij is ook een
eenzelvige en nogal op zichzelf gerichte vogel, want hij blijft die naam
herhalen. En bovendien heten alle koekoeken die je hoort zo.
Zoals
overal waar je een stad nadert, is het ook hier: er zijn opeens meer fietsers
en joggers, er zijn meer bruggen en kruispunten, het verkeer wordt drukker. Ik
rijd Straatsburg binnen en kom bij de gebouwen van het Europees parlement.
Straks zijn er verkiezingen. De Fransen liggen daar, gemeten aan het aantal affiches
dat ik tot nu toe heb gezien, nauwelijks wakker van. Ik rijd ook aan een gebouw
van de televisiezender arte voorbij. Ik wist niet dat die hier gevestigd was.
Een beeld van een giraf staat voor de deur: een zender die zijn nek uitsteekt,
of een die geen dikke nek heeft. Ik weet het niet want thuis kan ik arte, door
toedoen van mijn provider Telenet, niet bekijken. (Ik heb geen digitale
televisie.)
Bij de uit
roestrode natuursteen opgetrokken kathedraal draait het toeristische circus op
volle toeren. Ik ontvlucht het zo snel mogelijk en vind wat verderop een rustig
plein waar ik een koffie drink. Naast mij zitten een oude man en een jong
meisje. De oude man krast zijn tac-o-tac en het meisje leest een boek: Histoire de la Rome antique.
Vanuit
Straatsburg de juiste weg vinden richting Eschau en de barrage van Erstein,
waar je met de fiets de Rijn over kunt, is niet evident. Naast het kleine
vliegveld van Neudorf vraag ik het aan een man die zijn hond aan het uitlaten
is. Hij weigert mijn vraag te beantwoorden. Wanneer ik hem verongelijkt toevoeg
C’est pas très gentil, antwoordt hij nogal formeel, maar niet op minder
onvriendelijke toon, dat het zijn recht is om niet te spreken. J’ai
le droit de ne pas vous répondre. Dat kan ik niet tegenspreken. Ik rijd een
eindje rechtdoor maar kom in een cul-de-sac terecht en kan niet anders dan
terugkeren. De man zit nu op een boomstam. Hij praat met zijn hond. Wat
verderop is een andere man wél bereid om mij de weg naar Illkirch-Grafenstaden
te wijzen.
Ik beland
weer op het hobbelige jaagpad langs het Canal du Marne au Rhin. In het
water drijft een verdronken jonge ree in halve staat van ontbinding. Na Krafft
vind ik de weg naar de krachtcentrale van Erstein, waar ik de grens met
Duitsland overschrijd, om vervolgens de Rijn nog een eind te volgen, tot ik
deze rivier ter hoogte van Nonnenweier definitief achter me laat en kennismaak
met de eigen en sterk met Frankrijk contrasterende typologie van de Duitse
wegen en dorpen: goed onderhouden wegen, kraaknette tuinen en huizen waarvan de
gevels zijn opgeleukt met de parafernalia van Gemütlichkeit en
gezelligheid. Alles onder controle.
Het reliëf
voert me tot boven de 400 meter. Het landschap is mooi. Een helling van 18
procent moet ik te voet doen. In Bleibach is Hotel am Löwe volzet en is Hotel
am Sonne gesloten. Er is er ook een hotel met vier sterren, maar het op de
parking voor het domein neergezette wagenpark van Mercedessen, Audi’s en BMW’s
schrikt me af. Ik gok en rijd verder het Schwarzwald in. Ik heb geluk want in
Simonswald vind ik, wanneer het net begint te regenen, het Gasthaus Deutscher Hof. Op het erf, waar ik onder een afdak mijn fiets mag parkeren,
heerst een enorme chaos. Het comfort in de kamer is elementair.
Maar de
sfeer in de gelagzaal lijkt authentiek en eerlijk. Hier is nog veel van vroeger
overgebleven. Rustieke houten stoelen en rood en wit damast op het tiental
kleine tafels. Er is een piano met een pianostoel. Op de tegelkachel staat
pluimvee van porselein. Plastic planten op de vensterbank. De mooi
samengebonden gordijnen zijn niet voor gebruik bestemd. Een koekoeksklok staat
stil. Aan de enige lange tafel zitten de mannen van het dorp de ontknoping van
het Duitse voetbalkampioenschap te bespreken. Eigenlijk is het stom van me dat
ik apart aan een tafeltje ben gaan zitten: ik had me bij die mannen moeten
zetten. Ik voel me opeens eenzaam. Wat denken die mensen eigenlijk van me: een
man van middelbare leeftijd, spreekt onze taal niet, is hier met de fiets
aangekomen, heeft geen ring aan de vingers, zit daar te schrijven in dat
notitieboekje… Wie ben ik in hun ogen? Ze vragen niets. Waar kom je vandaan?
Waar ga je naartoe? Het enige wat die mevrouw van het huis vraagt, is: Hat
es ihn geschmäckt? en of ik nog een toetje wens.
Om half
negen ben ik al op mijn kamer. Ik moet niet naar buiten gaan want daar valt
niets te beleven en bovendien heeft de aanvankelijk nog aarzelende druilregen zich in slagregen getransformeerd. Ik begin te kijken
naar de tweede- of derderangsfilm Sliding Doors, gedubd natuurlijk, maar
door een verkeerde manipulatie van de afstandsbediening kom ik op een ander
kanaal terecht en ik vind mijn weg niet terug. Ik lees nog enkele bladzijden Moby
Dick en val als een steen in slaap.