Rechts van mij zaten zeer linkse mensen. Een jongeman en zijn gezellin. Bij het op het rek boven onze hoofden van zijn bagage leggen, had ik een deel van des jongemans haarstreep-tussen-onderbuik-en-navel te zien gekregen en nu hij naast mij had plaatsgenomen, zag ik dat hij heel in de verte op Paul Verhaeghen geleek – wat mij goed uitkwam want ik was net in Omega minor beginnen te lezen. Lang achterovergekamd sluik zwart haar, een stevige baard, een modieuze zwarte bril op de neus. Très intello. De donkerblauwe ribfluwelen broek vertoonde bovenaan de linkerdijpartij een fikse slijtplek. De jongeman sloeg Een leven op scherp open, de Majakovski-biografie van Bengt Jangfeldt. Hij was daarin al een flink eind gevorderd. Ik zag een foto van Lili Brik met een leeuwenjong op schoot. Tegenover de jongeman zat dus zijn gezellin. De twee gingen met elkaar om zoals mensen die net uit hetzelfde bed komen en vast van plan zijn nog heel veel nachten met elkaar in datzelfde bed de nacht door te brengen met elkaar omgaan. Vertrouwelijk, elkaar zeker nog niet beu maar toch ook weer niet meer stapelverliefd want ertoe bereid om elk in een eigen boek te zitten lezen. De vrouw, zij droeg een lichtblauwe pullover, was een paar jaar ouder dan de jongeman, schatte ik. Zij had een pocket opengeslagen. Op de kaft een gele ster op een rood veld: Imperium van Ryszard Kapuściński.
Naast de vrouw en dus tegenover mij zat een smaakvol geklede jongeman. Hij haalde eerst een handboek over overheidscommunicatie boven, maar hield dat snel voor bekeken. In de plaats kwam een huis-aan-huisblaadje van de stad Gent. Ook dat ging niet lang mee. De jongeman, die er erg ongelukkig uitzag, bracht de rest van de reis naar Brussel door met door het raam naar het voorbijvliedende landschap staren.