Les Liaisons dangereuses van Choderlos de Laclos is een verbluffend meesterwerk. (Ik las het in het Nederlands, in de, afgezien van de titel (Gevaarlijk spel met de liefde), voortreffelijke vertaling van Adriaan Morriën.) Alleen al omwille van de structuur is dit boek verbluffend, de manier waarop alle brokjes informatie die noodzakelijk zijn om de verhaallijn, de chronologie, de karakters, de intriges, de motieven, de strategieën en de algemene context te begrijpen: dat is onvoorstelbaar ingenieus gedaan. Alles past naadloos in elkaar, er zijn nauwelijks herhalingen en – wellicht – al helemaal geen hiaten. En dat in een brievenroman, dat wil zeggen een roman die uitsluitend uit brieven bestaat, brieven van A naar B, van A naar C, van B naar A, enzovoort – en dat met een tiental briefschrijvers, die allemaal glashelder uit elkaar te houden zijn.
Laclos heeft, zo zegt men, met zijn brievenroman de zedenverloedering van zijn tijd willen hekelen. Althans de zedenverloedering in de hogere kringen. (Waar hij zelf net geen deel van uitmaakte: hij viel, maatschappelijk gesproken, tussen wal en schip. Een ideale positie, eigenlijk, om zich aan het schrijven te zetten: mét maatschappelijke frustratie én genoeg vrije tijd en comfort.) Dat is toch de officiële interpretatie. Ik meen echter iets anders te hebben gelezen. Een hekeling der zeden zou veronderstellen dat Laclos een hogere dunk van de mens zou hebben. Ik ben daar niet van overtuigd. Me dunkt dat hij van de mens helemaal niet zo’n hoge dunk heeft en dat hij helemaal niet gelooft in de morele waarden op grond waarvan hij zijn kritiek op de heersende zeden in een bepaalde bevolkingslaag zou kunnen verantwoorden.
Wat doet Laclos dan wel? Hij ként het wereldje, hij vergroot een aantal kenmerken ervan uit, hij drijft situaties ten top. Eigenlijk is zijn hele verhaal een gedachte-experiment: wat gebeurt er als een zekere logica tot het uiterste wordt doorgedreven? Realisme is niet zijn grootste zorg.
Ik vind voor deze stelling een bevestiging in de afwikkeling van het verhaal. Op het eind moeten bepaalde personages – ik zal maar niet verklappen welke – boeten voor wat zij allemaal hebben mispeuterd. Hier drijft Laclos niet alleen ten top, hij overdrijft – en hij doet dat opvallend nadrukkelijk. X wordt niet alleen getroffen door de zwarte pokken maar, alsof dat nog niet erg genoeg was, door ‘een kwaadaardige vorm van zwarte pokken’. Je voelt zo dat Laclos hier een moraliserende toegeving doet aan de in die tijd nog heersende opinie dat gerechtigheid moet geschieden maar er zelf niet meer in gelooft dat boontje inderdaad om zijn loontje komt. Nog vijftig of honderd jaar verder in de literatuurgeschiedenis, en het kwaad zal niet – al was het maar voor de galerij – het onderspit delven zoals in Les Liaisons dangereuses maar zegevieren.