Episch centrum
Maarten van den Berg (1970) is overdag beeldend kunstenaar en ’s nachts taxichauffeur. En nu dus ook dichter – al zal hij dat wel al langer zijn. Inderdaad, op zijn website http://www.maartenvandenberg.com/ vinden we dat hij in 2007 bij uitgeverij Gianni debuteerde met de bundel Hersenzalf.
Maarten van den Berg noemt zijn gedichten een beetje geringschattend ‘traktaatjes’. Hij trakteert ons erop, dat is gul, maar hij bedoelt misschien nog iets anders. De verklarende noot vooraf, op de wijze van een woordenboeklemma, verschaft geen duidelijkheid. Er staat niet, en ik citeer uit mijn Van Dale: ‘1 min of meer uitvoerig geschrift over een bep. onderwerp, syn. verhandeling 2 (in ’t bijz.) (meestal verkleinv.) vlugschrift van godsdienstige, stichtelijke inhoud: traktaatjes uitdelen […]’, maar wel:
traktaat~je(s):
aanbod van
bepaalde woordvolgorde~s
in [kort] gesteven verband;
Een aanbieding van een kleine hoeveelheid woorden in een soort van keurslijf. Zoiets. Deze richtlijn maakt mij alert. Niet alles zal meteen duidelijk zijn in deze bundel, zoveel is al meteen duidelijk.
Toch wordt het zeker niet allemaal hermetisme en ontoegankelijkheid wat de klok slaat. Een gedichtje als ‘wentelingen’ is ontwapenend eenvoudig. Je krijgt niet de indruk dat in dit bucolisch tafereeltje veel schittering tussen de regels verborgen blijft:
de zon denkt even na
trekt dan het glasgordijn voorzichtig open
glimmende baantjes ladderen naar beneden
en duwen hun neuzen in de pas geploegde akker
tussen de sleuven zwart gesneden grond
schittert vocht in een vroege voorstelling
drie dampende koeienruggen
spelen zwijgend toneel in aanpalend veld
Je denkt: vroeg uit de veren, dauwtrip, natuurobservatie.
Het platteland en de stad: ze worden in deze bundel wel vaker tegen elkaar uitgespeeld. En tussen die twee ligt een braakland als schemerzone. Het zal geen toeval zijn dat deze oppositie lijkt samen te vallen met de tegenstelling tussen kindertijd en volwassenheid. IJle en zonnige kinder- en jeugdherinneringen van fietsen in de polders ‘tot de horizon breekt’; bitterder en duisterder gestemde observaties van de vervreemdende ‘stadswoestijn’ waarin de volwassene, vaak ’s nachts, zijn weg moet zoeken.
De stad is zeer aanwezig in deze bundel. Voor nachtbraker Van den Berg is de stad zijn ‘episch centrum’, zoals hij het met een woordspeling trefzeker verwoordt in het gedicht ‘gemene deler’ waarvan de titel zelf ook al een woordspeling is omdat het over drugs dealen gaat. We bevinden ons in de grootstad, met haar minder prettige kantjes die het daglicht schuwen. Zoals in ‘de zwarte kilometer’, waarin we de hele nachtelijke fauna van hoeren en dealers de revue zien passeren. De duisternis van de stad en van de praktijken die er worden beoefend staat in schril contrast met de zon die in de prettigere en jeugdigere (landschaps)gedichten vaak voorkomt. Onrust, drugs, brute lust. Eenzaamheid ook, elke grootstad is een stadswoestijn, en ’s nachts is het ‘een stadswoestijn na sluitingstijd’ waar je met je neus tegen het glas kunt staan wachten tot de wasserette opengaat.
Op de pagina tegenover ‘de zwarte kilometer’ laat Van den Berg een rekensom slingeren. De inkomsten uit ‘fooi’ en ‘coke verkocht’ overtreffen de uitgaven aan ‘meisjes’ en ‘kroeg’. Maar de aandachtige boekhouders/moraalridders onder ons zullen toch opmerken dat er zonder illegaliteit geen winst zou zijn!
Dit soort typografische spelletjes, daar houdt Van den Berg wel van. Zoals in het slotgedicht, ‘chronogram’, waarin de letters I en J, U en V, D, L en C, als kapitaal gezet, ook als ze midden in een woord staan (nergens elders, ook niet in de titels van zijn gedichten, gebruikt Van den Berg kapitalen), verwijzen naar getallen – waarmee in de marge van het gedicht rekensommetjes worden gemaakt. Waar het op slaat, is mij niet duidelijk.
1 + 1 + 500 tIJDens
5 + 500 + 50 + 5 + 1 het bUnDeLen Van traktaatJes
[…]
Getranscribeerd luidt het gedicht ongeveer: ‘tijdens / het bundelen van traktaatjes / sijpelt de hoop te beklijven / in het gevlochten papier…’ De dichter hoopt op roem. Of dan toch minstens erkenning. Maar: ‘even later / wateren zinnen binnen / en zuigen zich vast’. Dat klinkt enigszins onheilspellend. (En intussen gaat in de linkermarge het gereken met enen, vijven en nullen maar door…)
Het gedicht ‘(wees gegroet)’ is ook een interessant typografisch experiment. Het bestaat uit twee kolommen. Links staat, in een kleinere letter, een versie van het weesgegroet die enigszins afwijkt van de versie die mij vertrouwd is. Daarnaast, in het bundelkorps, een pastiche. Ritme en klanken van het weesgegroet worden overgenomen in wat je gerust een erotisch gedicht zou kunnen noemen en waarin – het zal wel geen toeval zijn – het woord ‘zon’, dat in het min of meer reguliere weesgegroet in het woord ‘zondaars’ wordt meegesmokkeld, opnieuw een rol speelt:
m’n week gemoed, maria
vol van de dagen
is één déjà vu
ik verleidde en zegende
honderden vrouwen
toen helse schittering
m’n vlucht binnen schoot
want jouw licht, maria
als hoedend gebod
is ’t bloed voor de zon
daags nadat het vuur
ons verbond
samen
kus, ~
Die ‘vlucht binnen schoot’, dat vind ik wel een goeie.
Het debuut van Maarten van den Berg bezorgt mij een dubbel gevoel. Te vaak blijf ik op mijn honger zitten, klinken de verzen te spreektalig, zijn de poëtische ingrepen getelefoneerd. Niet dat het een must is, maar de boodschap beroert me niet echt. Toch is deze eerste kennismaking voor mij overwegend positief verlopen. Regelmatig laat Van den Berg een bewijs achter van zijn talent. En aangezien hij duidelijk niet vies is van experiment en onderzoek van de mogelijkheden, ook in de presentatie van zijn gedichten, mogen we niet uitsluiten dat we van hem nog een bundel kunnen verwachten die wel in al zijn onderdelen beklijft.
Maarten van den Berg
Traktaatjes
Prometheus, Amsterdam, 2008
52 p./ € 19,95
Deze recensie verscheen in Poëziekrant 2009/6