droom #32
Onder het dak van een open wasplaats of kiosk, die midden in een stad op een helling staat zodat er een uitzicht mogelijk is op het panorama dat langs de ene zijde over daken en torens tot de einder reikt terwijl langs de andere zijde rechte, zich straalsgewijs van de kiosk verwijderende straten naar hoger gelegen punten leiden, woon ik een les bij van een professor in de psychologie. Ik ben iets te laat en val daardoor in midden in een redenering. Het gevolg is dat ik niet alle gebezigde termen snap, wat mijn argwaan tegen het psychologengespuis nog aanscherpt – want ik moge dan al niet beslagen zijn in hun vak, wél weet ik dat elk door hen gebruikt woord te duiden is omdat het meerdere betekenislagen toedekt en dat je dus, als je tot hen het woord richt, méér dan op je hoede moet zijn: alles zien zij als door verdraaiing of verdringing verkregen pervertering van de waarheid, die nochtans, dat blijf ik althans geloven, althans in mijn droom, toch ook heel simpel en eenduidig kan zijn. De sfeer is dreigend, niets is wat het lijkt.
In het verdwijnpunt van een van de naar boven leidende rechte straten zie ik het silhouet van het Brusselse Justitiepaleis. Vreemd, want het panorama aan de andere zijde leek wel dat van Rome. De fotograaf in mij realiseert zich dat het perspectief op het paleis een pittoresk beeld oplevert, dat dús niet voor fotografisch vastleggen in aanmerking komt – of misschien juist weer wel, een postmodern-ironisch aanvoelen van kitsch en het pittoreske is mij niet vreemd. Het doel van een dergelijke fotografie is dan niet het vastleggen van het gebouw, maar van het pittoreske van het gebouw. Ook hier: verdubbeling en verdraaiing. Een interessante parallel tussen het psychologen- en fotografenbedrijf!
Het zicht op het Justitiepaleis smokkelt bovendien iets morele-instantieachtigs in mijn droom binnen, dat zich meteen op de psychologieprofessor vastzet. Zijn gejongleer met waarheid en leugen verliest daardoor zijn ethisch neutraal of vrijblijvend karakter: hier staat een scherprechter die niet alleen beslist over het waar en het vals van wat de patiënt hem zegt maar ook over het goed en het kwaad daarvan. De psycholoog als God, of dan toch minstens als priester. De professor maakt zich nu kwaad. Het eerste deel van zijn betoog blijkt een autobiografische notitie te zijn geweest. Ik denk meteen: hij zal op het examen toch geen vragen stellen over zijn cv? Maar ik onderschat het belang dat de prof aan dat eerste deel hecht en moet zijn tirade ondergaan.
Hier vertoont de droom een cesuur. Hij valt in twee stukken uit elkaar. Het komt mij nu, bij het opschrijven, voor dat die cesuur er in de droom zelf niet was, dat er een naadloze narratieve overgang was van het eerste (de les in de kiosk) naar het volgende deel, maar dat de cesuur is ontstaan door mijn deficiënte herinnering, die dus een verdringing, verdraaiing… is. Het volgende deel is kort. Twee kleine, in het wit geklede meisjes, spelen op twee keurig geknipte grasperkjes. De – geometrische – vorm van die perkjes lijkt mij om de een of andere reden belangrijk. Iemand komt de twee meisjes twee geitenkaasjes brengen: voor elk meisje een. En die kaasjes hebben op hun beurt een geometrische vorm, zij het nu in drie in plaats van twee dimensies, een vorm die op de een of andere manier te maken heeft met of aansluit bij de vorm van de grasperkjes.